ECLI:NL:RBMNE:2022:147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dagloonberekening in een Ziektewet-zaak met betrekking tot een koerier die ziek is geworden en de gevolgen voor zijn uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022, gaat het om een geschil tussen een eiser, een koerier die zich ziek heeft gemeld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van het dagloon in het kader van de Ziektewet (ZW). De eiser, die in dienst was bij een koeriersbedrijf, heeft zich op 22 september 2019 ziekgemeld en zijn arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 mei 2021. Hij heeft een vordering ingesteld voor het volledige loon en de gewerkte overuren, maar het UWV heeft de hoogte van zijn ZW-uitkering vastgesteld op basis van de gegevens van de werkgever. De eiser betwist de hoogte van het dagloon, omdat hij meent dat zijn werkgever hem niet volledig heeft uitbetaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat het door hem gestelde verschuldigde loon niet-inbaar is geworden binnen de dagloonreferteperiode van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet tijdig zijn loon heeft gevorderd en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij zijn werkgever heeft gemaand om het volledige loon te betalen. De rechtbank concludeert dat het beroep van de eiser ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van het UWV om het dagloon op € 52,71 vast te stellen, wordt bevestigd. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. Spoelstra).

Procesverloop

Met het besluit van 21 september 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder beslist dat eiser vanaf 2 september 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) met een dagloon van € 52,56.
Met het besluit van 27 mei 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder beslist dat eiser in de periode van 2 september 2020 tot en met 4 april 2021 een bedrag van € 8.051,58 te veel aan Zw-uitkering en toeslag heeft ontvangen.
Met het besluit van 2 juni 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder beslist dat eiser een bedrag van € 7.450,98 moet terugbetalen.
Met het besluit van 23 juni 2021 (het primaire besluit 4) heeft verweerder beslist dat eiser vanaf 3 mei 2021 recht heeft op een Zw-uitkering met een dagloon van € 52,71.
Met het besluit van 28 juni 2021 (het primaire besluit 5) heeft verweerder beslist dat eiser vanaf 3 mei 2021 een toeslag krijgt van bruto € 1,90 per dag.
Met het besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 gegrond verklaard, hiervoor zijn de primaire besluiten 4 en 5 in de plaats gekomen. Het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten 2 tot en met 5 heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De ex-werkgever, zijnde derde-belanghebbende, heeft zich niet in de procedure gemengd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser is op 20 november 2017 in dienst getreden bij [koeriersbedrijf] als koerier/chauffeur. Hij heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 22 september 2019.
2. De arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter ontbonden met ingang van 1 mei 2021, wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. [1] Hiertegen heeft eiser hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arhnhem-Leeuwarden heeft eiser ongelijk gegeven en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. [2]
3. Eiser heeft daarnaast een vordering ingesteld tot betaling van het volledige loon en de gewerkte overuren (over januari 2018 tot mei 2021). Met het vonnis van 4 augustus 2021 heeft de kantonrechter de vordering gedeeltelijk toegewezen. [3] In het vonnis is onder meer per periode een onderbouwing gegeven over waarom het gevorderde loon/ de looncomponent wel of niet toewijsbaar is.
4. In deze procedure is van belang dat eiser een Zw-uitkering heeft aangevraagd vanwege zijn ziekte en het verlies van inkomsten door beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Verweerder heeft besluiten genomen over de vaststelling van het Zw-dagloon en de bruto toeslag, evenals een bedrag dat volgens hem te veel is uitbetaald aan Zw-uitkering en eiser moet terugbetalen (zie het procesverloop). Eiser is het hier niet mee eens.
Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)
5. Verweerder stelt dat recht bestaat op een Zw-uitkering indien sprake is van ziekte en (gedurende de wachttijd) geen recht bestaat op loonbetaling van de (ex-)werkgever. Eiser is vanaf 23 september 2019 arbeidsongeschikt. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 mei 2021. Om deze reden heeft eiser vanaf de eerst volgende werkdag, te weten 3 mei 2021, recht op een Zw-uitkering.
6. In lijn hiermee zijn de Zw-uitkering en toeslag voor de periode 2 september 2020 tot en met 4 april 2021 herzien en teruggevorderd. Het betreft een totaal bruto bedrag van € 8.051,58. Volgens verweerder mag van de juistheid van de beëindigingsdatum van de arbeidsovereenkomst uitgegaan worden, omdat dit gebaseerd is op een rechterlijke uitspraak. Alleen in het geval van een dringende reden mag van terugvordering afgezien worden. Dit is het geval bij een zeer ernstige of uitzonderlijke situatie. Eiser heeft geen redenen genoemd om af te zien van terugvordering, daarom gaat verweerder daar niet vanuit.
7. Volgens verweerder is het dagloon van € 52,71 juist berekend. Er is namelijk terecht uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie. Hierin staan de inkomsten die eisers (ex-)werkgever heeft doorgegeven aan de belastingdienst. Eiser stelt dat het loon waarvan uitgegaan wordt hoger moet zijn, doordat te weinig loon is uitbetaald. Verweerder stelt hier echter geen rekening mee te kunnen houden, omdat eiser niet binnen een redelijke periode na de dagloonreferteperiode (die loopt van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019) het gestelde verschuldigde loon heeft gevorderd. Hij heeft immers pas op 9 juni 2020 het loon gevorderd. Dit is ruim elf maanden na de dagloonreferteperiode. Daar komt bij dat niet blijkt hoe hoog het verschuldigde loon precies is, dit blijkt niet uit het meegestuurde vonnis.
Beroepsgronden van eiser (in essentie weergegeven)
8. Eiser stelt dat het dagloon van de Zw-uitkering te laag is vastgesteld. De werkgever van eiser heeft namelijk stelselmatig het loon niet volledig uitbetaald. Het is onjuist dat eiser pas elf maanden na de dagloonreferteperiode het achterstallige loon heeft gevorderd en te laat actie heeft ondernomen. Hij heeft al in de referteperiode regelmatig telefonisch aanspraak gemaakt op betaling van het volledige loon. Ook is op 16 oktober 2019 namens eiser een verzoekschrift ingediend tot vernietiging van de beëindiging van het dienstverband, hierin is tevens aanspraak gemaakt op betaling van het volledige loon en aangekondigd dat een bodemprocedure zou worden voorbereid met betrekking tot het achterstallige loon.
9. Tussen de (ex-)werkgever en eiser is inmiddels overeengekomen dat de omvang van de arbeidsovereenkomst voorafgaand aan de ziekte, dus tijdens de dagloonreferteperiode, 184,58 uur per maand bedraagt. In september 2018 gold een uurloon van € 11,18 en hiermee een maandloon van € 2.063,60 (€ 11,18 x 184,58). Dit bedrag moet vermeerderd worden met 8% vakantietoeslag, wat resulteert in een maandloon van € 2.228,69. Uitgaande van gemiddeld 21,75 werkdagen per maand komt het dagloon op € 102,47 (€ 2.228,69/ 21,75).

Beoordeling door de rechtbank

Ingangsdatum Zw-uitkering, herziening en terugvordering
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden enkel vermeldt dat hoger beroep is aangetekend tegen de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021. Inmiddels heeft eiser ongelijk gekregen in hoger beroep en is de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd (zie onderdeel 2). Eiser heeft in beroep verder geen inhoudelijke argumenten aangevoerd tegen de aangehouden einddatum van de arbeidsovereenkomst en ingangsdatum van de Zw-uitkering, noch tegen de hiermee verband houdende herziening en terugvordering. Er is niet gebleken van een dringende reden om af te zien van terugvordering.
Hoogte van het Zw-dagloon
11. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen de aangehouden dagloonreferteperiode van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019, daarom wordt hiervan uitgegaan. Het in deze periode (gemiddeld) ‘ontvangen’ sv-loon vormt de basis voor de dagloonberekening. [4] Eiser wordt geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de (ex-)werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. [5] Het gaat echter niet persé enkel om daadwerkelijk uitbetaald loon. Onder loon wordt mede begrepen het loon waarvan eiser aantoont dat dit in het dagloonrefertejaar vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden. [6]
12. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat niet onredelijk laat een loonvordering is ingesteld. De rechtbank overweegt dat, onafhankelijk van de vraag of dit juist is, dit niet het geldende criterium is. Eiser moet namelijk aantonen dat het loon waar volgens hem rekening mee moet worden gehouden in het dagloonrefertejaar niet- inbaar is geworden. [7] Het criterium is dat eiser
inhet dagloonrefertejaar zijn (ex-)werkgever
op niet mis te verstane wijzemoet hebben gemaand het volledige loon uit te betalen.
13. Eiser stelt dat hij in het verzoekschrift van 16 oktober 2019 naast vernietiging van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ook volledige loonbetaling heeft gevorderd. Dit is dus pas 2,5 maand na de dagloonreferteperiode. Er is verder geen bewijs voor eisers stelling dat hij zijn (ex)werkgever regelmatig telefonisch gemaand zou hebben het volledige loon te betalen. Het enkel mondeling verzoeken om het loon te betalen is bovendien onvoldoende. [8]
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eiser twee Whatsappberichten aan zijn werkgever heeft gestuurd, waarin hij schrijft dat hij nog € 500,- moet krijgen. In het dossier is een appbericht [9] aanwezig van 16 maart 2018 dat luidt:
“Ik heb tot vandaag 180 uur en 73 stop Ik heb 500 euro van je ontvangen.”Ook is er een appbericht van ‘29 Eki 2018’ [10] dat luidt:
“Er is geen bedrag in mijn account.”In deze berichten wordt niet met zoveel woorden gezegd dat niet betaald is, het is niet duidelijk om welk bedrag het zou gaan en er is geen verzoek om betaling in te lezen. Daarbij dateert het eerste bericht (van 16 maart 2018) van ruim vóór de dagloonreferteperiode en heeft het dus geen betrekking op de periode waarover het (door eiser betwiste) dagloon is berekend. Van het tweede bericht is onduidelijk wanneer het verzonden is. Eki zou kunnen duiden op het Turkse woord ekim, dat oktober betekent. Hoe dan ook is dit een vaag bericht waar geen duidelijke maning tot het betalen van loon in te lezen is.
14. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn werkgever
inhet dagloonrefertejaar
op niet mis te verstane wijzeheeft gemaand het volledige loon te betalen. Eiser heeft daarom niet aangetoond dat de door hem gestelde loonaanspraak niet inbaar was. Reeds om deze reden slaagt het beroep niet. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van de vorderbaarheid van de door eiser gestelde loonaanspraak in de dagloonreferteperiode.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
16. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beschikking van 12 maart 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort (zaaknummer: 8907669).
2.Beschikking van 8 november 2021 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem afdeling civiel recht, handel (zaaknummer: 200.295.031).
3.Vonnis van 4 augustus 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort (zaaknummer: 8577121).
4.Het totale sv-loon in het dagloonrefertejaar wordt gedeeld door 261 (uitgaande van 21,75 werkdagen gemiddeld per maand).
5.Artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit).
6.Artikel 12d, tweede lid, van het Dagloonbesluit.
7.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1427 r.o. 4.2.2.
8.Uitspraak van de Raad van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4001 r.o. 4.5.
9.Productie 4 bij het verzoekschrift van 24 november 2020, in de procedure bij de kantonrechter.
10.Productie 5 bij het verzoekschrift van 24 november 2020, in de procedure bij de kantonrechter.