ECLI:NL:RBMNE:2022:1327

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4513
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bijzondere bijstand voor warmtetoeslag en de noodzaak van medische beoordeling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 maart 2022, staat de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor warmtetoeslag centraal. Eiseres had eerder bijzondere bijstand ontvangen, maar verzocht in april 2021 om deze bijstand met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 te continueren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hen eiseres geen meerkosten voor warmte had gemaakt. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt, wat uiteindelijk leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ook is er geen medisch onderzoek gedaan naar de noodzaak van extra verwarming voor eiseres, ondanks haar medische problemen. De rechtbank wijst erop dat de verbruiksgegevens van eiseres over een eerdere periode niet voldoende zijn om de huidige aanvraag te beoordelen.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. Eiseres moet binnen vier weken kunnen reageren op de herstelpoging van verweerder. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak van een medisch onderzoek in dit soort zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4513-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Procesverloop

Op 1 april 2015 heeft verweerder aan eiseres bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend voor warmtetoeslag. De bijzondere bijstand voor warmtetoeslag is verlengd tot en met 31 december 2019.
Eiseres heeft verweerder op 26 april 2021 verzocht de bijzondere bijstand op grond van de Pw voor warmtetoeslag met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 te continueren.
In het besluit van 20 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijzondere bijstand op grond van de Pw voor warmtetoeslag afgewezen. Volgens verweerder bestaat er geen noodzaak tot vergoeding van deze kosten, omdat uit onderzoek is gebleken dat eiseres geen meerkosten voor warmte heeft gemaakt.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2022 via MS Teams. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. De vergelijking van verweerder van het warmteverbruik van eiseres met een gemiddeld warmteverbruik is onnavolgbaar. Verweerder heeft het verbruik voor een tweepersoonshuishouden ten onrechte herleid naar een eenpersoonshuishouden. Ook heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met stadsverwarming. Eiseres heeft vanwege haar medische problemen veel kosten. Hierdoor is zij genoodzaakt zo veel mogelijk te bezuinigen. Dat zij over de periode van 12 september 2019 tot 14 september 2020 geen meerkosten voor het warmteverbruik heeft gemaakt, is dan ook niet één op één te concluderen. Daarbij heeft eiseres ter zitting gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2562, waaruit volgens eiseres volgt dat niet bepalend is of de kosten zijn gemaakt.
2. Volgens verweerder blijkt uit de verbruiksgegevens van eiseres dat zij in de periode van 12 september 2019 tot 14 september 2020 en ook daarna geen meerkosten heeft gemaakt voor het verwarmen van haar woning. Er bestaat dan geen noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand voor warmtekosten. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat om die reden niet is beoordeeld of sprake is van een medische noodzaak voor meerkosten voor warmtetoeslag.
Is de bijzondere bijstand voor warmtetoeslag op goede gronden geweigerd? Nee.
3. De beroepsgrond slaagt. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt op basis van de dossierstukken vast dat eiseres op 26 april 2021 met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 om bijzondere bijstand voor warmtetoeslag heeft gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan sprake van de volgende te beoordelen periodes:
- de periode van 1 januari 2020 (datum terugwerkende kracht) tot 26 april 2021 (datum aanvraag), hierna: periode 1;
- de periode van 26 april 2021 (datum aanvraag) tot en met 20 mei 2021 (datum primaire besluit), hierna: periode 2.
5. Ten aanzien van periode 1 overweegt de rechtbank dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht, dat wil zeggen: voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Dit vloeit voort uit artikel 43, eerste lid en artikel 44 van de PW en uit vaste rechtspraak van de CRvB. [1] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak van de CRvB. [2]
6. De rechtbank ziet in de dossierstukken en de bestreden besluitvorming niet dat verweerder heeft beoordeeld of sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft eiseres verzocht om een schriftelijke verklaring waarom zij vindt dat de uitkering zou moeten ingaan op 1 januari 2020, terwijl zij de uitkering pas op 26 april 2021 heeft aangevraagd (gedingstuk 213). Eiseres heeft op 16 mei 2021 aangegeven dat zij vanwege haar medische beperkingen geen schriftelijke verklaring kan indienen (gedingstuk 58). Verweerder heeft op 17 mei 2021 per e-mail te kennen gegeven dat met eiseres is gesproken, dat geen aanvullende verklaring meer nodig is en dat de situatie inmiddels helemaal duidelijk is geworden (gedingstuk 35). In de dossierstukken bevindt zich geen verslag van dit gesprek met eiseres. In de bestreden besluitvorming is ook geen kenbare toets opgenomen of sprake is van bijzondere omstandigheden om de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. Het bestreden besluit is daarmee niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
7. Ten aanzien van periode 2 overweegt de rechtbank dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW eerst moet worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
8. De rechtbank ziet in de dossierstukken en de bestreden besluitvorming niet dat verweerder heeft beoordeeld of de kosten voor warmtetoeslag zich voordoen in periode 2. Verweerder heeft zich hiertoe ten onrechte gebaseerd op de verbruiksgegevens over de periode 12 september 2019 tot 14 september 2020 van eiseres. Om vast te stellen dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich over periode 2 voordoen is namelijk niet bepalend of eiseres de kosten in de periode vóór de aanvraag daadwerkelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst daarbij op de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB. [3]
Voor zover de aanvraag ziet op de periode 1 geldt het onder overweging 4 genoemde toetsingskader. Ook kan op grond van alleen het verbruik in de periode vóór de aanvraag niet worden vastgesteld wat de hoogte is van de verbruikskosten in de periode daarna. Verweerder heeft de verbruiksgegevens van eiseres over de periode 12 september 2019 tot 14 september 2020 dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
9. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de medische noodzaak voor warmtetoeslag niet is beoordeeld. Daarmee is het bestreden besluit ook op dit punt niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Voor zover eiseres stelt dat de medische noodzaak reeds bij de eerdere toekenning op 1 april 2015 is vastgesteld, volgt de rechtbank haar daarin niet. Ter beoordeling van de huidige aanvraag moet verweerder de medische noodzaak ten aanzien van periode 2 beoordelen. De rechtbank wijst eiseres daarbij op haar medewerkingsplicht op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw.
Slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel? Nee.
10. Eiseres heeft in beroep ook aangevoerd dat zij er bij ongewijzigde omstandigheden op mocht vertrouwen dat de bijzondere bijstand voor warmtekosten wordt gecontinueerd.
11. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Dat van een dergelijke concrete, ondubbelzinnige toezegging sprake is, is niet gesteld of gebleken. Voor zover eiseres heeft gewezen op de eerdere toekenning van 1 april 2015, betrof dit een afgebakende periode tot uiterlijk 31 december 2019. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoe nu verder?
12. Zoals hiervoor is overwogen en geoordeeld is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder:
- ten aanzien van periode 1 kenbaar toetsen of sprake is van bijzondere omstandigheden om de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen;
- ten aanzien van periode 2 een medisch onderzoek laten doen naar de beperkingen van eiseres en haar behoefte aan extra verwarming.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Verweerder moet uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de tussenuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2497
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209
3.uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2562
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0181, r.o. 4.3