ECLI:NL:RBMNE:2022:1314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 22/121
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op basis van beleidswijziging en KPMG-normenkader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen over de herziening van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar maatwerkvoorziening, die was aangepast van 414 minuten per week naar 272 minuten per week, met als argument dat deze wijziging in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres stelde dat de wijziging was ingegeven door budgettaire redenen en dat verweerder ten onrechte geen gebruik had gemaakt van zijn beleidsvrijheid om haar de benodigde hulp te bieden.

De rechtbank overwoog dat verweerder op basis van artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de bevoegdheid heeft om eerder toegekende maatwerkvoorzieningen te herzien. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de maatwerkvoorziening niet in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien verweerder een heronderzoek had uitgevoerd en de nieuwe indicatie was vastgesteld op basis van het KPMG-normenkader. De rechtbank concludeerde dat de herziening zorgvuldig was uitgevoerd en dat de toegekende minuten in overeenstemming waren met de normtijden.

Eiseres had ook aangevoerd dat de wijziging van het aantal toegekende minuten haar gezondheid en gevoel voor eigenwaarde aantastte. De rechtbank oordeelde echter dat deze stelling niet was onderbouwd en dat verweerder niet verplicht was om rekening te houden met informatie die betrekking had op een periode na het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om bij een gewijzigde situatie opnieuw een melding te maken voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: R. van der Hoeff).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de maatwerkvoorziening van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor hulp in het huishouden voor de periode van 20 december 2021 tot en met 13 december 2026 gewijzigd naar 264 minuten per week via [zorgverlener] ( [zorgverlener] ).
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiseres per 3 januari 2022 272 minuten per week aan hulp in het huishouden via [zorgverlener] wordt toegekend.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022 via MS Teams. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder eerder op 2 oktober 2020 aan eiseres een maatwerkvoorziening tot en met 25 september 2025 voor 414 minuten per week aan hulp in het huishouden heeft toegekend. Volgens eiseres is de wijziging van het aantal toegekende minuten aan hulp in het huishouden in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Ook is met de beleidswijziging in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ander doel beoogd, namelijk kostenbesparing. Volgens eiseres kan verweerder niet terug komen op de eerder toegekende en verstrekte aantal minuten, zeker omdat de aanleiding is gelegen in budgettaire redenen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn beleidsvrijheid om eiseres de hulp te bieden die zij nodig heeft.
2. Volgens verweerder is geen sprake van strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Vanwege kostenbesparing is verweerder per 1 januari 2021 het objectieve KPMG-normenkader gaan hanteren. Op basis van dit normenkader heeft verweerder bij het bestreden besluit 272 minuten aan eiseres toegekend. Met dit aantal minuten worden dezelfde huishoudelijke taken als voorheen overgenomen, met als resultaat een ‘schoon en leefbaar huis’ voor eiseres. Daarbij heeft verweerder bij eiseres een overgangstermijn van 6 maanden gehanteerd.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
3.2.
Op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b van de Wmo 2015 heeft verweerder de bevoegdheid de eerder toegekende maatwerkvoorziening van 414 minuten te herzien wanneer eiseres wegens gewijzigd beleid niet langer op deze maatwerkvoorziening is aangewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4115. Dat aan de beleidswijziging van verweerder een kostenbesparing ten grondslag ligt, maakt de wettelijke bevoegdheid van verweerder niet anders. Van strijd met artikel 3:4 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
3.3.
Op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 heeft verweerder vanwege de beleidswijziging een heronderzoek uitgevoerd. Verweerder heeft eiseres geïnformeerd over de beleidswijziging en heeft op 9 juni 2021 met eiseres en haar echtgenoot een gesprek gevoerd.
3.4.
Op basis van de onderzoeksresultaten uit het heronderzoek heeft verweerder de omvang van de maatwerkvoorziening vastgesteld. De maatwerkvoorziening bestaat uit 125 basisminuten, verminderd met 15 minuten voor eigen mogelijkheden en/of netwerk en vermeerderd met 15 minuten voor de drie extra kamers die niet in gebruik zijn, 60 minuten extra inzet, 43 minuten overname wasverzorging voor een twee persoonshuishouden, 20 minuten overname strijken en 24 minuten extra wasmachine/week ten gevolge van beperking en belemmering van eiseres. Hierbij is verweerder uitgegaan van de normtijden uit de Beleidsregels sociaal domein gemeente Huizen 2018 (beleidsregels) [1] . De normtijden zijn gebaseerd op het door bureau HHM opgestelde KPMG Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019 en de bijbehorende activiteiten en de frequentie van uitvoering hiervan, waarop het normenkader is gebaseerd. Hiermee wordt beoogd een ‘schoon en leefbaar huis’ te realiseren.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het heronderzoek zorgvuldig uitgevoerd en de maatwerkvoorziening op juiste wijze vastgesteld. Door eiseres is niet betwist dat de toegekende 272 minuten overeenkomen met het KPMG normenkader. Dat verweerder zich mag baseren op het KPMG normenkader is meermaals door de CRvB bevestigd. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835.
3.6.
Dat verweerder op grond van zijn beleidsvrijheid hiervan in het geval van eiseres moet afwijken, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat het aantal toegekende minuten aan hulp in het huishouden in haar geval onvoldoende is om het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ te bereiken. In de door eiseres zelf opgestelde verklaring van 1 maart 2022 worden diverse medische feiten en omstandigheden genoemd, die volgens eiseres een hogere indicatie rechtvaardigen. Niet is echter gebleken dat met die medische feiten en omstandigheden, voor zover die betrekking hebben op de periode tot de datum van het bestreden besluit, door verweerder geen rekening is gehouden. Datzelfde geldt voor de medische informatie van de huisarts van 27 januari 2022. De verlaging van de indicatie houdt geen verband met een wijziging (lees: verbetering) van de medische situatie van eiseres en haar echtgenoot, maar is een gevolg van een andere methodiek van de berekening van de benodigde tijd voor de huishoudelijke taken, namelijk op basis van het KPMG normenkader (zie r.o. 3.5.)
3.7.
Van strijd met het vertrouwensbeginsel of rechtszekerheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake. Zoals onder overweging 3.2 is uiteen gezet is verweerder bevoegd vanwege een beleidswijziging een eerdere toekenning te herzien. Gebruikmaking van deze wettelijke bevoegdheid leidt dan niet tot strijd met het vertrouwensbeginsel. In het kader van de rechtszekerheid heeft verweerder bij eiseres een overgangstermijn van zes maanden gehanteerd. Niet gesteld of gebleken is dat deze termijn in het geval van eiseres onredelijk is.
4. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij door de wijziging van het aantal toegekende minuten aan hulp in het huishouden wordt aangetast in haar gezondheid en gevoel voor eigenwaarde. Eiseres en haar man moeten beiden worden geopereerd en kunnen daarna niets doen. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan informatie van de anesthesioloog van 26 januari 2022 overgelegd.
5. Volgens verweerder dient van een gewijzigde situatie opnieuw melding te worden gemaakt, zodat de toereikendheid van de indicatie onderzocht kan worden.
6. De rechtbank ziet in het betoog van eiseres geen aanknopingspunt om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Dat eiseres wordt aangetast in haar gezondheid en gevoel voor eigenwaarde, is niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
Voor zover het gaat om de informatie van de anesthesioloog van 26 januari 2022 stelt de rechtbank vast dat die informatie betrekking heeft op de periode ná de datum van het bestreden besluit, zodat verweerder hiermee bij de besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden. Als eiseres (en haar man) vanwege hun gewijzigde gezondheidstoestand meer ondersteuning van verweerder bij het huishouden nodig hebben, kunnen zij hiertoe een nieuwe melding op grond van de Wmo 2015 bij verweerder doen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.