ECLI:NL:RBMNE:2022:1280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3463
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bijzondere bijstand en de vereisten voor ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft eiser op 4 april 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor het medicijn Lindner 5,000 G Cannabis Flos Bedrocan. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 14 juni 2021 een rappel gestuurd naar verweerder, het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, met het verzoek om voortvarend te handelen. Echter, in het besluit van 13 augustus 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hierop beroep ingesteld, stellende dat verweerder niet tijdig had beslist.

De rechtbank heeft op 1 februari 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen formele ingebrekestelling heeft gedaan zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de brief van 14 juni 2021 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling, omdat deze niet duidelijk genoeg was in het aanmanen van verweerder om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en heeft het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2021 verwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar. De rechtbank heeft eiser erop gewezen dat hij recht heeft op juridische bijstand om zijn belangen te behartigen. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is openbaar gemaakt op 22 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. D.G. Berkenbosch).

Procesverloop

Op 4 april 2021 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor het medicijn Lindner 5,000 G Cannabis Flos Bedrocan.
Op 14 juni 2021 heeft eiser aan verweerder een brief (rappel) gestuurd met het verzoek de aanvraag voortvarend te behandelen.
In het besluit van 13 augustus 2021 (bestreden besluit), verzonden op 16 augustus 2021, heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 april 2021 om bijzondere bijstand toe te kennen afgewezen.
Op 14 augustus 2021 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.
In de brief van 17 oktober 2021 heeft eiser een reactie gegeven op de brief van de rechtbank van 14 oktober 2021, waarin de rechtbank eiser vraagt of hij het eens is met het besluit. Tevens heeft eiser middels deze brief gronden ingediend tegen het besluit van 13 augustus 2021.
Op 5 november 2021 heeft eiser de rechtbank gewraakt.
Op 25 november 2021 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Op 26 januari 2022 heeft eiser de rechtbank gewraakt.
Op 28 januari 2022 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. [1] Het beroepsschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in zijn brief van 14 juni 2021 verweerder in gebreke heeft gesteld.
Oordeel
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen ingebrekestelling als bedoeld in de Awb aan verweerder heeft verstuurd. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
4. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eisers brief van 14 juni 2021 een herinneringsbrief is om voortvarend zijn aanvraag van 4 april 2021 op te pakken. Uit de brief valt niet af te leiden dat eiser verweerder daarmee heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit op het verzoek te nemen of dat aanspraak op een dwangsom zal worden gemaakt, als dat besluit niet binnen een redelijke termijn wordt genomen. [3] De brief van 14 juni 2021 is daarom niet aan te merken als ingebrekestelling.
Ten aanzien van het besluit van 13 augustus 2021
5. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 augustus 2021 eisers aanvraag voor bijzondere bijstand afgewezen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, nu dit besluit niet aan het beroep tegemoetkomt.
6. De rechtbank ziet echter aanleiding om het beroep niet af te doen. Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb kan het beroep worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar kon worden gemaakt of ingesteld. Nu verweerder niet aan eiser is tegemoetgekomen, verwijst de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerder ter behandeling als bezwaar. [4] De rechtbank wijst eiser er op dat hij hulp kan inschakelen van een advocaat om zijn belangen te behartigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 13 augustus 2021 ter behandeling als bezwaar terug naar verweerder.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 november 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4075.
4.Uitspraak van rechtbank Rotterdam van 13 februari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:1024.