ECLI:NL:RBMNE:2022:1200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
21/3122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft eiseres, die als freelancer/gastouder werkte, zich ziekgemeld na het ontvangen van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na het bereiken van de maximale duur van de WW-uitkering, ontving zij vanaf 1 juli 2020 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft eiseres op 27 januari 2021 meegedeeld dat zij geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij weer in staat zou zijn om te werken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 23 maart 2022 behandeld. Eiseres voerde aan dat het Uwv niet aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan, dat er geen juridische grondslag was voor het medisch onderzoek, en dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, omdat het Uwv de juiste procedures had gevolgd en de medische beoordeling zorgvuldig was verricht. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verzekeringsartsen niet neutraal waren of dat de medische beoordeling onjuist was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het Uwv in het kader van de ZW en de rechten van vrijwillig verzekerden. De rechtbank bevestigde dat het Uwv bevoegd is om medische controles uit te voeren en dat de rapportages van verzekeringsartsen als basis voor besluitvorming kunnen dienen, mits deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist was, wat niet is gebeurd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] ,

eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

Eiseres heeft gewerkt als freelancer/gastouder. Eiseres was vanaf 21 januari 2019 vrijwillig verzekerd voor de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW). Vanaf 1 april 2020 heeft eiseres een uitkering ontvangen op grond van de WW.
Op 12 juni 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld. Na het bereiken van de maximale duur van de WW-uitkering, heeft eiseres vanaf 1 juli 2020 een uitkering op grond van de ZW ontvangen.
Het Uwv heeft eiseres met de brief van 6 januari 2021 uitgenodigd voor een telefoongesprek met een verzekeringsarts op 20 januari 2021 om haar arbeidsongeschiktheid te beoordelen. De verzekeringsarts heeft op 20 januari 2021 een rapport opgesteld.
Met het besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 27 januari 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW, omdat eiseres haar arbeid weer kan verrichten.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft onderzoek verricht en heeft op 18 juni 2021 een rapport opgesteld. Met het besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2022 op (een hybride) zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen haar (gemachtigde) echtgenoot [gemachtigde] en haar dochter [A] . Het Uwv heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De standpunten van eiseres
1. Eiseres voert – samengevat – de volgende beroepsgronden aan:
I) Het Uwv heeft niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen.
II) Er is geen juridische grondslag voor het medisch onderzoek.
III) De verzekeringsarts(en) (bezwaar en beroep) hebben onzorgvuldig onderzoek verricht.
IV) De beperkingen van eiseres zijn onderschat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank zal de beroepsgronden achtereenvolgens bespreken.
I. Heeft het Uwv voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen?
2. Eiseres voert aan dat het Uwv steken heeft laten vallen in het kader van de re-integratie van eiseres. Zo heeft er bijvoorbeeld niet uiterlijk na 13 weken een gesprek met een verzekeringsarts plaatsgevonden waaruit een probleemanalyse is gevolgd. Ook heeft het Uwv nagelaten om twee weken later met een re-integratiebegeleider een plan van aanpak op te stellen. Volgens eiseres hangen het bestreden besluit en de re-integratieverplichtingen met elkaar samen, omdat het Uwv de re-integratieverplichtingen en het onderzoek van de verzekeringsarts in één stappenplan heeft genoemd.
3. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit gaat over de beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres, omdat eiseres weer geschikt was voor haar arbeid. De vraag of het Uwv zich al dan niet heeft gehouden aan re-integratieverplichtingen valt buiten de omvang van dit geding en kan de rechtbank niet in deze procedure beoordelen. Hoewel het Uwv de re-integratieverplichtingen en het onderzoek van de verzekeringsarts in één stappenplan noemt, staan deze juridisch los van elkaar.
II. Is er een juridische grondslag voor het medisch onderzoek?
4. Eiseres vindt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts op 20 januari 2021 (in week 28 van haar ziekte) een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) is, vanwege:
- de uitnodiging in week 25 van haar ziekte,
- de vragen en antwoorden van de verzekeringsarts,
- de opmerking in het rapport van de verzekeringsarts van 20 januari 2021 ‘een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in verband met een beoordeling in het kader van de wet verbetering Poortwachter’,
- de website van het Uwv, waar nergens staat dat een (tussentijdse) medische beoordeling door een verzekeringsarts kan plaatsvinden.
Volgens eiseres kan zij als vrijwillig verzekerde geen EZWb krijgen, zodat de juridische grondslag voor het medisch onderzoek ontbreekt.
5. De rechtbank deelt het standpunt van eiseres niet dat de juridische grondslag voor het medisch onderzoek ontbreekt. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de ZW heeft eiseres recht op ziekengeld indien zij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar passende arbeid. Uit artikel 72 van de ZW volgt dat de overige bepalingen uit de ZW van overeenkomstige toepassing zijn op vrijwillig verzekerden, voor zover daarvan bij of krachtens het hoofdstuk in de ZW over vrijwillig verzekerden niet is afgeweken. In artikel 37, eerste lid, van de ZW is bepaald dat het Uwv bevoegd is om verzekerden bij ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte op te roepen en te ondervragen op plaats, dag en uur, door het Uwv te bepalen. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in beginsel op elk moment een medische controle kan laten plaatsvinden. De toelichting van het Uwv in het bestreden besluit en in het verweerschrift hoe een en ander praktisch verloopt, kan de rechtbank volgen. De rechtbank snapt eiseres dat bijvoorbeeld de tekst in het rapport van de verzekeringsarts onder ‘1. Vraagstelling’ een andere indruk geeft. Maar indien wordt bezien wat er feitelijk is gebeurd, heeft er een medische controle plaatsgevonden waarbij is beoordeeld of eiseres haar arbeid kan verrichten en dat is toegestaan op grond van de ZW.
III. Is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht?
6. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht.
7. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden.
8. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts(en) bezwaar en beroep onvoldoende neutraal, waren, omdat zij in dienst zijn van het Uwv en omdat eiseres van het Uwv de negatieve kwalificatie van vangnetter had gekregen.
9. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat de verzekeringsarts(en) (bezwaar en beroep) niet neutraal zijn. De enkele stellingen dat eiseres zou kwalificeren als een zogenoemde vangnetter in de zin van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters en dat de verzekeringsarts(en) (bezwaar en beroep) in dienst zijn van het Uwv, zijn hiertoe onvoldoende. Concrete gronden waaruit (vrees voor) afhankelijkheid en partijdigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt ten aanzien van eiseres, zijn niet aangevoerd. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken of door eiseres aannemelijk is gemaakt dat er reden is om te vermoeden dat het oordeel van de verzekeringsartsen is gebaseerd op andere gronden dan op een onbevangen oordeel over de gezondheidstoestand van eiseres.
10. Eiseres voert aan dat de cardioloog haar sinds oktober 2020 niet meer heeft gezien en haar heeft terugverwezen naar de huisarts. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom ten onrechte geen informatie bij haar huisarts opgevraagd.
11. De rechtbank overweegt dat het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep behoort om op grond van medisch objectiveerbare klachten, beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is het niet onzorgvuldig als geen medische informatie wordt opgevraagd. [1] Indien een verzekeringsarts van mening is dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, mag hij in principe afgaan op zijn eigen oordeel en heeft hij de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. Raadpleging van de behandelend sector is slechts aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid, of als eiseres stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over haar beperkingen. Die gevallen doen zich in deze zaak niet voor.
12. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen de cardiale klachten in zijn beoordeling heeft betrokken en onvoldoende rekening heeft gehouden met haar duizeligheid en atherosclerose (vaatvernauwing) klachten. Ook is geen rekening gehouden met comorbiditeit.
13. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2021 blijkt dat rekening is gehouden met de duizeligheidsklachten van eiseres. De rechtbank merkt op dat rekening moet worden gehouden met de duizeligheidsklachten en niet met de diagnose (BPDD) die kennelijk is gesteld na de 27 januari 2021 (de datum in geding in deze zaak). Ook blijkt uit het rapport van 18 juni 2021 dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de atherosclerose klachten in de benen van eiseres.
14. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is verricht. De beroepsgrond slaagt niet.
IV. Is de medische beoordeling onjuist?
15. Eiseres voert aan dat de klachten futloosheid en stijve spieren die voortkomen uit atherosclerose niet juist zijn beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de duizeligheidsklachten (BPPD) zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genegeerd/onderschat.
16. De rechtbank overweegt dat voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, in beginsel een rapportage van een arts nodig is. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
17. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het Uwv heeft de ZW-uitkering terecht vanaf 27 januari 2021 beëindigd.
19. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4808 en 11 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330.