ECLI:NL:RBMNE:2022:1165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake intrekking en terugvordering van bijstand

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 13 oktober 2021, waarbij het bezwaar tegen een eerder besluit van 1 november 2019 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit betrof de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 3 juni 2016 tot en met 21 oktober 2016. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de brief van 5 oktober 2021, waarin eiser bezwaar maakte tegen het besluit van 1 november 2019, terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toestaat om tweemaal inhoudelijk te beslissen op een bezwaar tegen hetzelfde primaire besluit. Eiser had eerder al bezwaar gemaakt en verweerder had dus het recht om het tweede bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Ten overvloede merkte de rechtbank op dat verweerder nog steeds diende te beslissen op het herzieningsverzoek van eiser, dat op 3 oktober 2021 was ingediend. De rechtbank gaf verweerder de aanbeveling om de inhoud van de brief van 5 oktober 2021 bij deze beslissing te betrekken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster, en werd openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 13 oktober 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op 1 november 2019 heeft verweerder een besluit genomen waarbij hij eisers bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 3 juni 2016 tot en met 21 oktober 2016. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en in de beslissing op bezwaar heeft verweerder de periode waarover de bijstand wordt ingetrokken en teruggevorderd, gewijzigd naar 19 juni 2016 tot en met 21 oktober 2016. Het hiertegen ingestelde beroep (met kenmerk UTR 20/1200) is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald.
3. Eiser heeft op 3 oktober 2021 een mail gestuurd met als onderwerp ‘herzieningsverzoek’ en op 5 oktober 2021 een brief met onderwerp ‘bezwaar’. Verweerder heeft de mail van 3 oktober 2021 aangemerkt als herzieningsverzoek. Dat verzoek, zo laat verweerder op 2 november 2021 weten, is nog in behandeling. Eisers brief van 5 oktober 2021 heeft verweerder aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 1 november 2019. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat je niet twee keer bezwaar kunt maken tegen hetzelfde besluit.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder de brief van 5 oktober 2021 mocht aanmerken als bezwaar tegen het besluit van 1 november 2019. Eiser heeft het over de inhoud van het primaire besluit tot intrekking en terugvordering van 1 november 2019. Daarbij verwijst hij naar artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, welk artikel in het primaire besluit wordt genoemd, maar niet in de beslissing op bezwaar. Eiser had eerder, op 24 november 2019, ook al bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 november 2019. Het systeem van de Awb staat er aan in de weg om tweemaal inhoudelijk te beslissen op een bezwaar tegen eenzelfde primair besluit. In zo’n geval dient het bestuursorgaan het tweede bezwaar tegen het betreffende primaire besluit niet-ontvankelijk te verklaren. [1] Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder in zijn brief van 2 november 2021 heeft gemeld dat het verzoek om herziening van 3 oktober 2021 nog in behandeling is. Gelet daarop gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder op het verzoek om herziening nog zal beslissen, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan. De rechtbank geeft verweerder in overweging om daarbij ook de inhoud van de brief van 5 oktober 2021 te betrekken.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
De griffier is verhinderddeze uitspraak te onderteken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6511 en van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3791