Overwegingen
Het beroep tegen de informatiebeschikking (21/2396)
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ is artikel 52a van de Awr van toepassing in WOZ-zaken. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr kan verweerder een informatiebeschikking nemen. Dit heeft verweerder gedaan. Deze informatiebeschikking is op 6 mei 2021 komen te vervallen, omdat de door verweerder opgevraagde informatie op 28 april 2021 door eiseres is verstrekt. De gevolgen van de informatiebeschikking zijn hiermee komen te vervallen, daarom is dit beroep alleen gericht op de vraag of de proceskosten van eiseres vergoed moeten worden.
2. Eiseres stelt dat haar proceskosten vergoed moeten worden omdat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door aan eiseres een informatiebeschikking op te leggen. Voordat een informatiebeschikking wordt opgelegd moet een verzoek om informatie gestuurd worden. Volgens eiseres kan een verzoek om informatie alleen worden gedaan bij de belastingplichtige en niet bij de gemachtigde van belastingplichtige in het kader van de bezwaarprocedure tegen de waardevaststelling van de woning. Eiseres verwijst hiervoor naar artikel 47 van de Awr. In het geval van eiseres is het verzoek om informatie alleen naar de gemachtigde van eiseres gestuurd en niet naar eiseres zelf. Omdat het verzoek om informatie niet naar eiseres zelf is gestuurd kan aan haar ook geen informatiebeschikking opgelegd worden en is deze dus onrechtmatig opgelegd, aldus eiseres.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van eiseres was door eiseres gemachtigd om namens haar op te treden in de procedure tegen de waardevaststelling van haar woning. Doordat deze procedure nauw samenhangt met het verzoek om informatie mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank het verzoek om informatie enkel naar de gemachtigde van eiseres sturen. Door de nauwe samenhang van deze procedures staat toezending aan de gemachtigde van eiseres gelijk met toezending aan eiseres zelf. Deze beroepsgrond slaagt niet en daarom bestaat er geen reden voor een proceskostenveroordeling.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep met zaaknummer UTR 21/2396 ongegrond.
Het beroep tegen de waardevaststelling (21/2833)
5. De woning is een in 1976 gebouwde rijwoning met een dakkapel en een aangebouwde berging. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 136 m2 en een kaveloppervlakte van 189 m2.
6. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk € 320.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van
7. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van een vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. Bij de beoordeling hiervan zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
Beoordeling van het geschil
De op de zaak betrekking hebbende stukken
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Zo zijn de grondstaffels en de KOUDV-factoren niet inzichtelijk gemaakt, waardoor eiseres niet in staat is om de WOZ-waarde van de woning op alle onderdelen te betwisten. Dit is een schending van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 40 van de Wet WOZ.
9. Verweerder stelt dat hij voldoet aan de eisen die door de Hoge Raad zijn gesteld en verwijst daarbij naar het Blackbox-arrest.Op verzoek wordt in bezwaar het taxatieverslag en zo nodig de grondstaffel van de woning verstrekt. Eiseres kan naar aanleiding van deze gegevens/informatie nadere vragen stellen, bijvoorbeeld op de hoorzitting. Ter zitting wijst verweerder erop dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar heeft overgelegd aan eiseres. In de beschikking van 6 mei 2021 is verwezen naar een internetlink waarmee eiseres deze stukken kon inzien. Het betreft een document van meer dan 400 pagina’s waar alle stukken in staan die van belang zijn, de grondstaffels zijn ook in dit document te vinden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de rechtspraak volgt dat gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in databases in beginsel op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende ‘stuk’, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld. Uit het Blackbox-arrest volgt vervolgens dat er een gelijkwaardige procespositie voor partijen moet bestaan. Verweerder moet inzichtelijk en controleerbaar maken wat de uitkomst is van zijn modelmatige waardebepaling. Zonder deze inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een informatieachterstand bij eiser. Verweerder hoeft echter niet méér stukken (zoals een taxatiematrix) te verstrekken dan waar hij op dat moment zelf over beschikt.
11. Eiseres stelt zich terecht op het standpunt dat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking moet stellen. De grondstaffels zijn door verweerder in de bezwaarfase overgelegd aan eiseres door middel van de internetlink. Het is dus niet zo dat eiseres op dit punt een informatieachterstand heeft opgelopen. Ten aanzien van de KOUDV-factoren overweegt de rechtbank het volgende. Als een belanghebbende in het bezwaarschrift, maar op de hoorzitting niet opnieuw aanvoert dat hij informatie mist door het niet toesturen van gevraagde stukken, dan mag in beginsel worden aangenomen dat hij die stukken kennelijk niet (meer) nodig heeft.Eiseres heeft haar standpunt dat de KOUDV-factoren missen niet tijdens de hoorzitting herhaald, maar in beroep heeft zij wel opnieuw aangevoerd dat verweerder de KOUDV-factoren moet overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is het pas in beroep opnieuw aanvoeren van dit standpunt in strijd met de goede procesorde.Daarnaast heeft verweerder de KOUDV-factoren in de beroepsfase overgelegd, waardoor er geen informatieachterstand is ontstaan. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
De WOZ-waarde
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, de grondstaffels en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde vergelijkingsobjecten goed bruikbaar zijn, omdat zij alle in dezelfde buurt zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, gebruiksoppervlakte en bouwjaar betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning.
13. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt dat hieronder uit.
14. Eiseres heeft een taxatierapport overgelegd. In dit taxatierapport is rekening gehouden met gebreken aan de woning die de waarde van de woning zouden drukken. De WOZ-waarde van de woning moet daarom volgens eiseres worden bepaald op € 320.000,-.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2021 voldoende gemotiveerd heeft weerlegd dat sprake is van de in het taxatierapport genoemde waardedrukkende factoren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Gelet op het voorgaande is het beroep met zaaknummer UTR 21/2833 ongegrond.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiseres een informatiebeschikking mocht sturen. Verder heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
18. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.