ECLI:NL:RBMNE:2021:946

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/3656
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank inzake ontheffing van de verzekeringsplicht voor volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Amerikaanse staatsburger, tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over haar ontheffing van de verzekeringsplicht voor volksverzekeringen. Eiseres had op 14 mei 2020 verzocht om ontheffing, maar de SVB verklaarde haar bezwaar ongegrond, omdat zij niet binnen een jaar na het voldoen aan de voorwaarden om ontheffing te vragen had gehandeld. Eiseres betoogde dat zij niet goed geïnformeerd was over haar rechten en plichten en dat de SVB haar onvoldoende had geïnformeerd over de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres zelf was om zich te informeren en dat de SVB niet in gebreke was gebleven. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen onbillijkheden van overwegende aard waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden. Eiseres had ook aangevoerd dat zij niet was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de uitkomst van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats 1] , Wisconsin (Verenigde Staten ), eiseres

(gemachtigde: M.D. Keulemans)
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. Mulder).

Procesverloop

In het besluit van 20 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf 14 mei 2020 ontheffing van de verzekeringsplicht voor volksverzekeringen gegeven.
In het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ten tijde van het indienen van haar beroep woonde zij in [woonplaats 2] . Op 9 november 2020 is eiseres (terug) verhuisd naar de Verenigde Staten .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021 via Skype for Business. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. Eiseres is een Amerikaans staatsburger en staat sinds 11 september 2018 ingeschreven op een adres in Nederland. Eiseres ontvangt sinds 1 mei 2018 een lijfrente vanuit de Verenigde Staten , waarover ze belasting in de Verenigde Staten afdraagt.
Eiseres heeft kinderbijslag voor haar twee kinderen aangevraagd, die bij besluit van 31 mei 2019 vanaf het vierde kwartaal (1 oktober) 2018 is toegekend. Op 14 mei 2020 heeft eiseres verzocht om ontheffing van de verzekeringsplicht voor de AOW, Anw en AKW [1] . Met het primaire besluit is aan eiseres ontheffing voor de verzekeringsplicht voor deze drie volksverzekeringen verleend met ingang van 14 mei 2020. In verband met deze ontheffing is bij besluit van 25 mei 2020 het recht op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal (1 juli) 2020 ingetrokken.
Standpunt verweerder
2. Verweerder houdt op grond van de regelgeving [2] 14 mei 2020 als startdatum voor de ontheffing van de verzekeringsplicht aan, ondanks dat eiseres vanaf 11 september 2018, de dag van inschrijving in Nederland, voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing van de verzekeringsplicht. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiseres de aanvraag niet heeft gedaan binnen een jaar nadat zij aan de voorwaarden voldeed. De aanvraag is immers pas van 14 mei 2020. Dat eiseres onbekend is met de geldende wet- en regelgeving maakt niet dat van het besluit afgezien moet worden, aldus verweerder. Verder merkt verweerder op dat van evident onredelijke gevolgen door niet vanaf 11 september 2018 een ontheffing van de verzekeringsplicht toe te kennen geen sprake is. In het verweerschrift merkt verweerder tot slot op dat eiseres met ingang van het vierde kwartaal van 2018 (1 oktober 2018) kinderbijslag heeft ontvangen, zodat om die reden geen recht op ontheffing vanaf 1 oktober 2018 bestaat. [3] Ter zitting is toegevoegd dat dit een extra motivering is, maar dat het geen uitbreiding van de grondslag van het bestreden besluit is.
Standpunt eiseres over de ontheffing
3. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte nooit is geïnformeerd door verweerder over de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen. Eiseres heeft al in oktober 2018 haar Amerikaanse lijfrente inkomsten inzichtelijk gemaakt en ze heeft vaak telefonisch contact gehad met verweerder. Voor eiseres als nieuwe inwoner in Nederland, die ook de Nederlandse taal niet machtig is, is de wet- en regelgeving van verweerder niet duidelijk en inzichtelijk. Verder is sprake van een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres had in het jaar 2019 € 3.338,- minder belasting hoeven af te dragen als de ontheffing per 1 januari 2019 zou zijn toegekend.
Wat de rechtbank vindt van de ontheffing
3. Partijen zijn het er over eens dat eiseres sinds 11 september 2018 in Nederland is ingeschreven en per die datum aan de voorwaarden voor de ontheffing van de verzekeringsplicht voldoet. Verder staat vast dat eiseres op 14 mei 2020 bij verweerder om ontheffing van de verzekeringsplicht heeft gevraagd. Dat is niet binnen een jaar na de datum dat eiseres voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden. Daarmee staat vast dat de hoofdregel, namelijk dat de ingangsdatum gelijk staat aan de datum van de aanvraag, van toepassing is. Eiseres vindt deze regel onredelijk en vindt dat een uitzondering moet worden gemaakt vanwege haar omstandigheden. In geschil is of de individuele situatie van eiseres en de argumenten die zij in beroep heeft aangevoerd aanleiding geven voor zo’n afwijking.
4. Verweerder kan als uitzondering op de hoofdregel de ontheffing van de verzekeringsplicht met maximaal drie jaar terugwerkende kracht verlenen, maar niet eerder dan de dag waarop aan de voorwaarden hiervoor is voldaan. Vereiste is wel dat het niet met terugwerkende kracht verlenen van de ontheffing leidt tot ‘onbillijkheden van overwegende aard’. [4] Hiervan is volgens verweerder alleen sprake als zich een bijzonder geval voordoet. Op grond van beleid van verweerder wordt onder een bijzonder geval verstaan, (a) de situatie dat een belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen en (b) de situatie dat de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen of uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was. [5]
5. Verweerder heeft in de genoemde beleidsregels vastgelegd in welke - niet limitatieve - gevallen een onbillijkheid van overwegende aard zich voordoet. De drie voorbeelden gaan over de situatie dat, (1) de aanvrager als gevolg van een geestelijke stoornis of een zware lichamelijke handicap niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen en niet gevergd kan worden dat hij zich liet vertegenwoordigen, (2) de te late aanvraag aantoonbaar een gevolg is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een bevoegd bestuursorgaan en betrokkene hier redelijkerwijs niet aan hoefde te twijfelen en (3) de te late aanvraag het gevolg is van onbekendheid met rechten waarbij sprake moet zijn van een bijkomende omstandigheid waardoor de betrokkene niet op de hoogte kon zijn van zijn wettelijke rechten. [6]
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt ontheffing van de verzekeringsplicht niet met terugwerkende kracht verleend, indien het niet eerder aanvragen het gevolg is van onbekendheid of niet volledige bekendheid met de regelgeving. [7]
7. De rechtbank concludeert op grond van de aangehaalde regelgeving, het beleid en de rechtspraak dat de gronden van eiseres niet slagen. De termijn van een jaar is opgenomen in algemeen geldende regelgeving en moet om deze reden door verweerder worden aangehouden, tenzij een uitzondering zoals hiervoor genoemd zich voordoet. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een zorg- en informatieplicht heeft, over alle expertise beschikt en weet dat de bijzondere vrijstelling niet algemeen bekend is, zodat van hem een meer actieve houding richting eiseres had mogen worden verwacht. Alhoewel de rechtbank de stelling van eiseres begrijpt, volgt de rechtbank haar niet omdat het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van eiseres zelf is om zich goed te informeren over haar rechten en plichten. Niet gebleken is dat eiseres zelf na haar inschrijving in Nederland vragen heeft gesteld over de premieheffing voor de AOW, Anw en AKW of over de vrijstelling hiervoor. Het eerste contact van eiseres met verweerder was digitaal toen ze kinderbijslag aanvroeg. Eiseres heeft in het formulier van verweerder met informatie over haar komst naar Nederland aangegeven dat ze pensioen ontvangt uit de Verenigde Staten , maar daarvan heeft ze geen stukken overgelegd. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat er geen aanleiding was voor verweerder om te veronderstellen dat zij gebaat was bij de ontheffing. Eiseres heeft juist een beroep gedaan op een volksverzekering, de AKW. Pas een jaar na toekenning van de kinderbijslag heeft eiseres een verzoek om ontheffing gedaan bij verweerder
.De rechtbank vindt het bestreden besluit op dit punt deugdelijk gemotiveerd.
Standpunt eiseres over het ontbreken van de hoorzitting in bezwaar
8. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord. Verweerder schrijft ten onrechte dat eiseres heeft aangegeven dat zij niet op een hoorzitting gehoord wenst te worden. Zij heeft een dergelijke mededeling nooit gedaan. Als een hoorzitting een positief verschil voor de uitkomst had kunnen maken dan was eiseres bereid geweest om een mondelinge toelichting te geven tijdens een hoorzitting.
Wat de rechtbank vindt over het ontbreken van een hoorzitting
9. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft in bezwaar telefonisch en via de e-mail contact gehad met eiseres. Naar aanleiding van een gesprek op 13 juli 2020 met [naam] heeft eiseres op 20 juli 2020 nadere informatie overgelegd aan verweerder. Naar aanleiding van deze informatie heeft verweerder op 31 juli 2020 de voicemail van eiseres ingesproken dat in haar geval de ontheffing niet met terugwerkende kracht kan ingaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres niet bewust afstand heeft gedaan van het recht om gehoord te worden en dat de opmerking van eiseres mogelijk in de vertaling verloren is gegaan. Voor eiseres staat voorop dat ze een hoorzitting had gewild als dit tot een ander oordeel had geleid. De rechtbank stelt vast dat er uitgebreid met eiseres is gesproken en dat dit uiteindelijk in de besluitvorming is meegenomen. Het horen van eiseres had daarom niet tot een ander besluit geleid. Eiseres is dus niet benadeeld doordat er geen hoorzitting was. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat het beroep ongegrond is, wordt verweerder niet veroordeeld om het griffierecht van eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 5 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet, Algemene Nabestaandenwet en Algemene Kinderbijslagwet
2.Artikel 22, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
3.Artikel 22, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
4.Artikel 22, derde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
5.Beleidsregel Bijzonder geval (SB1071)
6.Beleidsregel Ontheffing van de verplichte verzekering: artikel 18 en artikel 22 (SB1038)
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2509, rechtsoverweging 4.9