ECLI:NL:RBMNE:2021:6934

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
8759951 AC EXPL 20-2424
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een auto en schadevergoeding bij consumentenkoop

In deze zaak heeft eiser, een consument, een Land Rover Discovery 4 gekocht bij gedaagde, een besloten vennootschap. Na aankoop bleek de auto onherstelbare motorschade te hebben, wat leidde tot een geschil over de non-conformiteit van de auto en de vraag of eiser recht had op schadevergoeding. Eiser vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van het aankoopbedrag, maar wijzigde later zijn eis naar vergoeding van de herstelkosten. De rechtbank oordeelde dat de auto niet voldeed aan de overeenkomst, omdat deze niet de eigenschappen bezat die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank concludeerde dat gedaagde niet binnen een redelijke termijn had gereageerd op de herstelverzoeken van eiser, waardoor eiser gerechtigd was de auto zelf te laten repareren. De rechtbank kende eiser een bedrag van € 9.000,00 toe voor de herstelkosten, evenals aanvullende schadevergoeding voor repatriëringskosten en huurauto's, in totaal € 11.674,70. Gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten. De uitspraak benadrukt de rechten van consumenten bij non-conformiteit van gekochte goederen en de verplichtingen van verkopers om binnen een redelijke termijn te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8759951 AC EXPL 20-2424 AM/43020
Vonnis van 31 maart 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. T.C. Warnsinck,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.P.A. Hollander.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 tot en met 13;
  • een akte wijziging van eis van [eiser] met aanvullende producties 17 tot en met 20;
  • een aanvullende productie van de zijde van [gedaagde] doorgenummerd 14;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 26 februari 2021.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
[eiser] heeft op 10 juni 2020 een Land Rover Discovery 4 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gekocht bij [gedaagde] . Op 4 juli 2020 is [eiser] op weg naar zijn vakantieadres in Duitsland stil komen te staan met de auto. De auto moest worden afgesleept en bleek onherstelbare motorschade te hebben opgelopen. Vanwege die ernstige motorschade is [eiser] van mening dat de auto niet beantwoordt aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden volgens de koopovereenkomst die partijen hebben gesloten (productie 2, [eiser] ; hierna: de overeenkomst). Partijen hebben eerst zelf een oplossing proberen te vinden. Dat is niet gelukt. [eiser] is daarom deze procedure gestart. Bij dagvaarding vorderde [eiser] ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van het aankoopbedrag met bijkomende schadevergoeding.
2.2.
Dekra heeft in opdracht van [gedaagde] op 10 september 2020 een eerste onderzoek aan de auto uitgevoerd (productie 13, [gedaagde] ; hierna: Dekra 2020). Op basis van dat eerste onderzoek kon Dekra geen conclusies trekken over de oorzaak van de schade, daarvoor moest eerst de motor worden gedemonteerd. Omdat de auto inmiddels al ruim 5 maanden stilstond en partijen een patstelling hadden bereikt over de ontbinding van de overeenkomst en het onderzoek aan de motor (waarover later meer) heeft [eiser] in de loop van deze procedure ervoor gekozen om de auto zelf te laten repareren. De kosten voor deze reparatie waren € 15.125,00 (productie 19, [eiser] ). [eiser] heeft vervolgens een akte wijziging eis ingediend waarin hij niet langer ontbinding van de overeenkomst vraagt, maar de kosten van vervanging van de motor als schade vordert, namelijk de herstelkosten op grond van artikel 7:21 lid 6 BW. [eiser] vordert daarnaast vergoeding van een aantal andere schadeposten op grond van artikel 7:24 BW die volgens hem verband houden met het kapot gaan van de auto, zoals de kosten voor de auto die hij heeft moeten huren en de door hem betaalde wegenbelasting in de periode dat de auto stilstond.
2.3.
Nadat de motor was gedemonteerd heeft Dekra een tweede rapport uitgebracht op
22 januari 2021 (productie 14, [gedaagde] ; hierna: Dekra 2021). Uit Dekra 2021 blijkt dat de motor kapot is gegaan door slijtageschade. De schade is volgens het rapport is over een langere gebruiksperiode ontstaan en was al aanwezig toen [eiser] de auto kocht.
2.4.
[gedaagde] vindt dat [eiser] geen recht heeft op schadevergoeding, omdat de auto wel aan de eisen voldoet. Volgens [gedaagde] kan namelijk – kort gezegd – van een tweedehands auto met flink wat kilometers op de teller worden verwacht dat de motor er op enig moment mee ophoudt. Daarnaast vindt [gedaagde] dat [eiser] zijn eis niet meer kan wijzigen, omdat hij de overeenkomst al buitengerechtelijk heeft ontbonden. [gedaagde] komt tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, de overeenkomst niet buitengerechtelijk is ontbonden en dat [gedaagde] een deel van de (herstel)kosten moet vergoeden. Hierna zal worden uitgelegd waarom dat oordeel zo uitpakt.
Beantwoordt de auto aan de overeenkomst? Nee
3.2.
Op grond van artikel 7:17 lid 1 BW moet bij een koop de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst (is non-conform, 7:17 lid 2 BW) indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. [1]
3.3.
In de hiervoor geschetste maatstaf zit een mededelingsplicht van de verkoper besloten. Dit betekent dat de verkoper voor hem bekende gebreken moet melden, maar ook dat een koper op basis van mededelingen die de verkoper heeft gedaan bepaalde eigenschappen bij een zaak mag verwachten. Tegenover de mededelingsplicht staat een onderzoeksplicht van de koper. Een koper kan invulling geven aan zijn onderzoeksplicht door, bijvoorbeeld, een proefrit te maken en de auto te inspecteren op schade voordat hij deze koopt. Als de koper twijfelt over een eigenschap van de auto, dan moet hij hierover vragen stellen of zelf onderzoek (laten) doen naar de auto. De mededelingsplicht en de onderzoeksplicht hangen dus met elkaar samen. In dit verband is het van belang dat [gedaagde] geadverteerd heeft met: “
Laat u niets wijsmaken, deze Land Rover Discovery biedt alles wat u van een auto verlangt.[…]
Deze goed onderhouden auto is van de eerste eigenaar. De krachtige motor geeft deze Land Rover uitstekende prestaties” (productie 1, [eiser] ). Op grond van deze tekst mocht [eiser] dus bepaalde verwachtingen hebben bij het onderhoud van de auto en de prestaties van de motor.
3.4.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat de verwachtingen van [eiser] niet zo hoog mochten zijn, omdat uit de onderhoudshistorie van de auto blijkt dat de auto niet bij iedere onderhoudsinterval (26000 kilometer of elke 12 maanden) is onderhouden. De kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde] zo dat [eiser] na het bestuderen van het onderhoudsboekje had moeten twijfelen aan de prestaties van de auto en dus een verdergaande onderzoeksplicht had ten aanzien van de eventuele gebreken van de auto. Het is de vraag of [eiser] een dergelijke verdergaande onderzoeksplicht had, gelet op wat [gedaagde] aan prestaties van de auto had beloofd. Wat daar echter ook van zij, [eiser] had ook bij verdergaand onderzoek het mankement aan de auto niet kunnen ontdekken. In het expertiserapport van Dekra van 22 januari 2021 (productie 14, [gedaagde] ; hierna: Dekra 2021) staat namelijk het volgende: “
De slijtageschade die heeft geleid tot de schade aan de motor, had niet kunnen worden opgemerkt door de verkopende partij of door de reparateur die het onderhoud voor aflevering heeft uitgevoerd. Zonder verregaand onderzoek aan de motor was de schade aan de motor niet te voorspellen/ontdekken. Aangezien er geen aanleiding was voor verregaand onderzoek, heeft men de motor niet nader onderzocht.
3.5.
[gedaagde] heeft dus de auto met een gebrek aan [eiser] gekocht, welk gebrek voor [eiser] niet te voorzien was. Bovendien geldt dat ook bij een auto van negen jaar oud en 188.000 kilometer op de teller niet verwacht hoeft te worden dat deze binnen één maand na aankoop kapot gaat en dat het herstellen van de schade bijna net zoveel kost als de auto zelf. Er mag worden verwacht dat met een tweedehands auto langer op veilige wijze kan worden gereden. [2] Het is – anders dan [gedaagde] stelt – daarom ook niet relevant of [eiser] de auto heeft gekocht met of zonder garantie, want dat staat los van de vraag of de auto non-conform is. Ook een auto gekocht zonder garantie moet namelijk wettelijk gezien (op grond van artikel 7:17 BW) aan de overeenkomst beantwoorden.
Is de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden? Nee
3.6.
Nadat [eiser] op 4 juli 2020 stil was komen te staan met de auto heeft hij op
15 juli 2020 een brief naar [gedaagde] gestuurd waarin hij [gedaagde] aanmaant om binnen 14 dagen na dagtekening de auto kosteloos te herstellen (productie 4, [eiser] ). [eiser] geeft [gedaagde] in deze brief twee dagen de tijd om schriftelijk te bevestigen dat zij hiertoe zal overgaan. Op
31 juli 2020 stuurt [eiser] een brief waarin hij schrijft: “
Via deze weg laten wij u dan ook weten dat [eiser] de koopovereenkomst ontbindt” (productie 5, [eiser] ). [gedaagde] schrijft dezelfde dag een brief terug naar [eiser] (productie 6, [eiser] ), waarin zij schrijft dat van rechtsgeldige ontbinding nog geen sprake kan zijn en dat zij haar medewerking daaraan niet verleent. De aansprakelijkheid staat op dat moment namelijk volgens [gedaagde] nog niet vast. [gedaagde] wijst er in deze brief onder andere op dat de auto vlak na aankoop is onderhouden door een derde partij die de schade kan hebben veroorzaakt. [gedaagde] doet in deze brief nog een (laatste) schikkingsvoorstel. Als [eiser] dit niet accepteert, dan zegt [gedaagde] in de brief over te gaan tot (contra)expertise en behoudt zij zich het recht tot herstel voor.
3.7.
Uit de artikel 7:22 BW volgt dat de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de verkoper tekortschiet in zijn verplichting uit artikel 7:21 lid 3 BW. Uit het laatstgenoemde artikel volgt dat de verkoper verplicht is om de zaak te herstellen binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper. Wat een redelijke termijn is wordt bepaald door de aard van de zaak en het bijzondere gebruik van de zaak dat bij de overeenkomst is voorzien. De kantonrechter oordeelt dat deze redelijke termijn op 31 juli 2020 nog niet was verlopen, waardoor [eiser] nog niet bevoegd was de overeenkomst te ontbinden. Dit komt door het volgende:
  • Op 31 juli 2020 had er nog geen onderzoek aan de auto plaatsgevonden waardoor de omvang van het gebrek en de tijd die nodig zou zijn voor het herstel van de motor nog niet in kaart was gebracht;
  • Van [gedaagde] kon daarom niet worden verwacht dat zij binnen een dergelijke korte termijn (ongeveer twee weken na repatriëring) een nieuwe motor had besteld en deze had gemonteerd;
  • Dit geldt temeer nu [eiser] en [gedaagde] nog midden in het proces zaten om te komen tot een minnelijke regeling, waarbij niet alleen herstel maar ook ontbinding nog als mogelijkheid op tafel lagen;
  • Tot slot weegt mee dat een auto niet een zaak is die perse heel snel hersteld moet worden. Anders dan bijvoorbeeld een bruidsjurk kan een auto tijdelijk door een andere auto worden vervangen (dit wordt bedoeld met ‘aard van de zaak en het bijzondere gebruik’ in artikel 7:21 lid 3 BW).
3.8.
Ook op een later moment dan 31 juli 2020 is de overeenkomst niet alsnog ontbonden door bijvoorbeeld een mededeling van één van de partijen. Partijen begrepen kennelijk dat de buitengerechtelijke ontbinding, zoals de kantonrechter hiervoor ook constateert, geen doel had getroffen. [eiser] was nog steeds eigenaar. Zo schrijft [eiser] op 26 augustus 2020 (productie 14, [eiser] ): “
Tot slot zou [eiser] graag weten waar zijn Land Rover zich op dit moment bevindt.” En schrijft [gedaagde] op 27 augustus 2020: “
U hebt gelijk daar waar u zegt dat de auto het eigendom van uw cliënt is. Cliënte begrijpt dat zij de auto dan ook niet onder zich kan houden[…]
.
Heeft [eiser] recht op vergoeding van de herstelkosten? Ja
3.9.
Vaststaat dat er sprake is van consumentenkoop. Artikel 7:21 lid 6 bepaalt dat een consument herstel door een derde mag laten uitvoeren en de kosten daarvan op de verkoper mag verhalen als de verkoper niet binnen redelijke termijn nadat hij daartoe door de koper schriftelijk is aangemaand, aan zijn verplichting tot herstel heeft voldaan. De vraag die in dit verband dus moet worden beantwoord is of de redelijke termijn waarbinnen [gedaagde] tot herstel moest overgaan inmiddels was verlopen. In dat kader is het volgende tijdspad relevant. De auto is na repatriëring op 4 juli 2020 naar de garage van [gedaagde] gebracht. De auto heeft daarna tot 27 augustus 2020 bij [gedaagde] gestaan in welke periode [gedaagde] , ondanks dat zij dat al meerdere malen had aangekondigd, géén onderzoek naar de auto heeft laten verrichten. [eiser] had [gedaagde] in de tussentijd, op 31 juli 2020, wel al schriftelijk aangemaand tot herstel (productie 4, [eiser] ). Nadat de auto op 27 augustus 2020 door [eiser] bij [gedaagde] is opgehaald bereiken partijen een patstelling. [gedaagde] zegt nog steeds onderzoek aan de auto te willen verrichten voordat zij eventueel tot herstel zal overgaan, maar wil dit in haar eigen garage doen. [eiser] wil juist dat dit onderzoek bij een onafhankelijke garage wordt verricht. Door toedoen van beide partijen heeft er dus op het moment van herstel géén eindexpertise plaatsgevonden. Om de patstelling te doorbreken neemt [eiser] in december 2020 de beslissing om de auto zelf te laten repareren.
3.10.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] dan inmiddels ruim 5 maanden de tijd heeft gehad om tot herstel over te gaan. In deze periode stond de auto (steeds) verder af te schrijven en kon [eiser] niet over een auto beschikken. Dat er dan nog geen eindexpertise heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde] daarom nog niet is overgegaan tot herstel, kan door [gedaagde] niet als argument worden gebruikt. De auto heeft namelijk zoals hiervoor geschetst ruim anderhalve maand bij [gedaagde] in de garage gestaan in welke periode [gedaagde] geen enkel onderzoek naar de auto of motor heeft laten verrichten. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] dus niet binnen een redelijke termijn tot herstel is overgegaan, waardoor [eiser] gerechtigd was de auto zelf te laten repareren.
3.11.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is welk bedrag [gedaagde] aan [eiser] in dit verband moet vergoeden. [gedaagde] had eerder per e-mail aangegeven (productie 3, [eiser] ) dat de herstelkosten € 15.000,00 zouden bedragen. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] kennelijk in de veronderstelling was dat over zijn opdracht tot herstel geen discussie zou zijn als de herstelkosten niet op een hoger bedrag zouden uitkomen. [gedaagde] heeft echter naar voren gebracht dat zij bij de door haar genoemde prijs uitging van een fabrieksnieuwe motor en niet van een gereviseerde motor waarmee al 4000 kilometer was gereden.
3.12.
Partijen zijn het erover eens zijn dat de auto – ook met een nieuwere motor – niet méér waard is geworden. [eiser] geniet dus in die zin geen voordeel waar rekening mee moet worden gehouden (als bedoeld in artikel 6:100 BW). Toch zal de kantonrechter minder toewijzen dan gevorderd. Dit heeft te maken met het volgende. De aanspraak tot vergoeding van de herstelkosten kwalificeert als een wettelijke verbintenis waarop afdeling 6.1.10 BW van toepassing is. Op grond van artikel 6:97 BW heeft de rechter de vrijheid de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Bovendien hoeft de schadeveroorzaker slechts dat gedeelte van de schade te vergoeden dat hem in redelijkheid kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). In dit verband geldt dat [eiser] wat tijdsverloop betreft inmiddels het recht had om de auto zelf te herstellen, zoals hiervoor uiteengezet. Toch zijn er twee punten van belang die maken dat het naar oordeel van de kantonrechter redelijk is om aan te sluiten bij de kosten die [gedaagde] had gemaakt als zij de gelegenheid had gehad om de gereviseerde motor zelf in te bouwen. Ten eerste had er namelijk nog geen eindexpertise plaatsgevonden en ten tweede heeft [eiser] [gedaagde] niet de gelegenheid gegeven om niet een fabrieksnieuwe maar een tweedehands gereviseerde motor in te bouwen. [gedaagde] heeft niet weersproken gesteld dat zij, indien zij een motor waarmee 4000 kilometer was gereden in had moeten bouwen, dit had kunnen doen voor € 9.000,00. [gedaagde] moet daarom een bedrag van € 9.000,00 aan herstelkosten vergoeden aan [eiser] . Het bedrag dat overblijft (€ 15.125,00 - € 9.000,00 = € 7.125,00) blijft dus voor rekening van [eiser] .
Heeft [eiser] recht op vergoeding van overige schade?
3.13.
Naast de herstelkosten vordert [eiser] nog een aantal andere geldbedragen. Dit is volgens [eiser] schade die ook het gevolg is van het gebrek aan de auto. Op grond van artikel 7:24 BW heeft de koper recht op vergoeding van schade indien – zoals in deze zaak – vaststaat dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt. De schade moet dan wel het gevolg zijn van het verwijt dat [gedaagde] wordt gemaakt (het causale verband tussen de gedraging en de schade) en de kosten moeten redelijk zijn (de redelijkheidstoets).
Onderhoudskosten
3.14.
Op de eerste plaats vordert [eiser] de kosten die hij heeft gemaakt voor het onderhoud aan de auto vlak na de aankoop van de auto. Het betreft een bedrag van € 1.812,50 (productie 15, [eiser] ). Desgevraagd heeft [eiser] aangegeven dat hij vindt dat de VIP-behandeling niet voor rekening van [gedaagde] hoeft te komen en dat hij ook nog steeds baat heeft bij een aantal aanpassingen aan de auto zoals de vervangen remblokken. Die kosten had hij namelijk ook gehad als de motor niet vervangen had moeten worden. Hij blijft immers eigenaar van de auto. De kosten voor de oliefilter, motorolie en brandstoffilter zijn kosten die in die zin wel nodeloos zijn gemaakt, omdat deze zaken wederom vervangen zijn bij het herstellen van de motor. Toch komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [gedaagde] deze kosten al via de weg van de herstelkosten van de motor (waar ook weer nieuwe olie en filters in zitten) vergoedt. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering dus af.
Repatriëringskosten
3.15.
[gedaagde] moet de gevorderde repatriëringskosten van € 674,70 om de auto van Duitsland terug naar Nederland te vervoeren in zijn geheel vergoeden. [gedaagde] mocht niet zomaar aannemen dat [eiser] hiervoor verzekerd was en dat hij hier dus geen kosten voor zou maken. Als [gedaagde] dit zelf goedkoper had kunnen en willen doen, dan had zij dit aan [eiser] moeten aanbieden.
Kosten huurauto
3.16.
[eiser] heeft niet concreet gemaakt waarom de door [gedaagde] aangeboden huurauto niet voldeed. Dit wordt door [gedaagde] bovendien betwist. [gedaagde] heeft op haar beurt niet gratis een van haar huurauto’s aangeboden, maar vroeg hiervoor een bedrag van € 2.000,00. [eiser] had de schade voor [gedaagde] kunnen beperken als hij niet zelf een auto had gehuurd, maar voor de auto van [gedaagde] had gekozen. De kosten die door [gedaagde] vergoed moeten worden worden daarom gemaximeerd tot een bedrag van € 2.000,00, zijnde de kosten die [gedaagde] zelf in rekening had gebracht als zij een van haar auto’s aan [eiser] had geleend.
Kosten wegenbelasting
3.17.
De kosten voor de wegenbelasting van de auto voor de tijd dat de auto stil heeft gestaan komen niet voor vergoeding in aanmerking. De auto is en blijft eigendom van [eiser] . [eiser] is als eigenaar verplicht om de wegenbelasting te voldoen. De wegenbelasting is volgens [eiser] schade, maar deze vermeende schadepost is niet het gevolg van het stil komen te staan van of het gebrek aan de auto. Het causale verband ontbreekt.
Conclusie
3.18.
[gedaagde] moet € 9.000,00 aan herstelkosten aan [eiser] betalen. Daarnaast moet [gedaagde] een bedrag van (€ 674,70 + € 2.000,00 =) € 2.674,70 aan schade aan [eiser] betalen. In totaal betreft dit dus een bedrag van € 11.674,70.
3.19.
[eiser] vordert in het petitum veroordeling van [gedaagde] tot betaling van voornoemde geldbedragen op straffe van een dwangsom. In geval van een verplichting tot het betalen van een geldsom kan geen dwangsom worden opgelegd. De kantonrechter wijst dat deel van de vordering daarom af. In de akte wijzing eis staat in een tabel op pagina 3 “
Wettelijke rente p.m.”. De wettelijke rente wordt over de herstelkosten en de schade echter niet – ook niet in het petitum – expliciet gevorderd. Ook heeft [eiser] nagelaten te vermelden over welke geldbedragen en vanaf welke datum [gedaagde] volgens hem de wettelijke rente is verschuldigd. De wettelijke rente is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
De proceskosten
3.20.
[gedaagde] is aan te merken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en dat betekent dat zij niet alleen haar eigen proceskosten moet dragen, maar ook die van [eiser] moet vergoeden. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • griffierecht € 499,00
  • dagvaarding € 105,50
  • salaris gemachtigde
Totaal € 2.284,50
3.21.
[eiser] heeft de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten gevorderd. Deze zullen worden toegewezen zoals bepaald in punt 4.2 en 4.3.
3.22.
Wat de beslagkosten betreft is één (extra) punt voor salaris meegenomen in punt 3.20. Uit de beslagstukken (productie 7, [eiser] ) blijkt dat door de gemachtigde van [eiser] een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag is ingediend, waarvoor de rechtbank ook verlof heeft verleend. [gedaagde] vindt dat dit verzoek moet worden afgewezen, maar [eiser] heeft hier ingevolge artikel 706 Rv recht op aangezien het beslag niet nietig, onnodig of onrechtmatig was. De verschotten komen niet voor vergoeding in aanmerking, want [eiser] heeft verzuimd die stukken in de procedure in te brengen. De beslagstukken zijn op dit punt niet compleet.
3.23.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt verder vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 891,75 (€ 875 + 1% over € 11.674,70 - € 10.000,00). De gevorderde wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 11.674,70;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.284,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [A] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 891,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.

Voetnoten

1.Als een gebruikte auto wordt gekocht om daarmee, naar de verkoper bekend is, aan het verkeer deel te nemen, beantwoordt de auto in de regel niet aan de overeenkomst indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren (Hoge Raad 15 april 1994, NJ 1995/614). Het omgekeerde geldt niet. Als de auto geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert, dan betekent dat niet zonder meer dat de auto wel aan de overeenkomst beantwoordt. Er kunnen namelijk ook andere gebreken zijn die maken dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt (Hoge Raad 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3097)
2.De koper mag bij een gebruikte auto verwachten dat de auto in een staat is die bij de ouderdom, het aantal gereden kilometers en de onderhoudstoestand past. Dat betekent niet dat een koper geen rekening hoeft te houden met reparaties. Dat betreft echter niet ernstige of uitzonderlijke gebreken die zich binnen relatief korte tijd voordoen, in aanmerking genomen het na de koop gereden aantal kilometers, en niet passen bij de kenmerken van de auto, waaronder de ouderdom, de kilometerstand en de onderhoudshistorie (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3601 en Gerechtshof Den Haag 19 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6596).