GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.092.641/01
Rolnummer rechtbank : 1109688 \ CV EXPL 10-279
Arrest d.d. 19 maart 2013
1. [...] v.o.f.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
en haar vennoten
2. [vennoot sub 1] en
3. [vennoot sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [de v.o.f.],
advocaat: mr. E.G. Karel te Middelharnis,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.N.M. van Paassen-Pasch te Leusden.
Het verdere verloop van geding
Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 4 oktober 2011 verwijst het hof naar dat arrest, waarbij is een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [de v.o.f.] zeven grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter in het bestreden tussenvonnis van 22 november 2010 vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 [geïntimeerde] heeft op 7 juni 2007 van [de v.o.f.] een 10-jaar oude Ford Escort (verder: de auto) gekocht voor een bedrag van € 2.650,--. In september 2007 kreeg [geïntimeerde] onderweg pech met de auto. De auto is door een autoberger naar de garage van [de v.o.f.] gebracht. [geïntimeerde] heeft [de v.o.f.] gevraagd de auto te repareren. [de v.o.f.] schatte de kosten van herstel aanvankelijk op € 700,--. Later constateerde [de v.o.f.] dat ook de radiateur moest worden vervangen, wat € 100,-- extra zou kosten.
2.2 Na ongeveer drie weken was de auto gereed en heeft [de v.o.f.] deze terug geleverd aan [geïntimeerde]. Volgens [geïntimeerde] vertoonde de auto direct weer gebreken (de motor sloeg af, de overdracht naar de versnellingen verliep niet soepel, de aandrijving verliep niet goed en de kilometerteller was defect). Bij brief van 14 november 2007 heeft [geïntimeerde] [de v.o.f.] in gebreke gesteld en haar een termijn van 14 dagen gegeven om de auto alsnog in goede staat te brengen. Aan de ingebrekestelling heeft [de v.o.f.] geen gevolg gegeven.
2.3 De door [de v.o.f.] voor de reparatie verzonden factuur ad € 1.199,39 heeft [geïntimeerde] onbetaald gelaten.
2.4 In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] in conventie – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – primair de ontbinding van de koopovereenkomst en de hoofdelijke veroordeling van [de v.o.f.] tot terugbetaling van de koopsom ad € 2.650,--, vermeerderd met rente. In reconventie vorderde [de v.o.f.] betaling van de factuur ad € 1.199,39, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.
2.5 Bij tussenvonnis van 22 november 2010 heeft de kantonrechter [de v.o.f.] opgedragen te bewijzen dat de auto bij aflevering aan [geïntimeerde] in goede conditie was en alle eigenschappen had die [geïntimeerde] van een dergelijke auto mocht verwachten. De kantonrechter overwoog hiertoe dat de koopovereenkomst moet worden gekwalificeerd als consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5, lid 1 BW. Nu vaststaat dat de auto na drie maanden ernstige gebreken vertoonde, wordt ingevolge artikel 7:18, lid 2 BW vermoed dat de auto bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Het is daarom aan [de v.o.f.] om te bewijzen dat dit wel het geval was, aldus de kantonrechter.
2.6 [de v.o.f.] heeft vervolgens partij [vennoot sub 1] en autoverkoper [getuige sub 2] als getuige doen horen en [geïntimeerde] zichzelf en haar echtgenoot.
2.7 Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [de v.o.f.] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs en heeft (in conventie) de primaire vordering toegewezen.
3.1 In hoger beroep vordert [de v.o.f.] – zakelijk weergegeven – de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vorderingen in conventie, alsmede de toewijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Voor het geval het hof de ontbinding van de koopovereenkomst bekrachtigt, vordert [de v.o.f.] de veroordeling van [geïntimeerde] tot teruglevering van de auto op straffe van een dwangsom.
3.2 De eerste vier grieven zijn gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter die hebben geleid tot de bewijsopdracht aan [de v.o.f.]. [de v.o.f.] stelt zich op het standpunt dat in casu geen plaats is voor het bewijsvermoeden van artikel 7:18 BW, omdat de aard van de zaak en de aard van de afwijking zich daartegen verzet. [de v.o.f.] stelt dat de pech in september 2007 het gevolg was van een lekke radiateur, die heeft gezorgd voor flinke oververhitting van de motor en een gedeeltelijk gesmolten cilinderkop. Dat staat er echter niet aan in de weg dat de auto bij aflevering wel aan de overeenkomst beantwoordde. Het is naar de mening van [de v.o.f.] ondenkbaar dat de auto al bij aflevering een kapotte radiateur had, want dan zou de lekkage zich al veel eerder hebben geopenbaard, en niet pas nadat [geïntimeerde] al bijna 4.000 km met de auto had gereden. [de v.o.f.] biedt ter zake bewijs aan. Bij reparatie van de auto heeft [de v.o.f.] vastgesteld dat het lek in de radiateur is ontstaan door een van buiten komende oorzaak, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan steenslag. Bovendien moet volgens [de v.o.f.] onder ogen worden gezien dat de auto ten tijde van de koop tien jaar oud was. Gelet op leeftijd en kilometrage (131.771 km) had [geïntimeerde] er rekening mee moeten houden, dat de auto na aflevering gebreken zou kunnen gaan vertonen, zonder dat [de v.o.f.] hiervan enig verwijt treft. [de v.o.f.] is dan ook van oordeel dat de kantonrechter niet haar, maar [geïntimeerde] met bewijs had moeten belasten. De omstandigheid dat de auto direct na aflevering problemen had met het stationair draaien staat geheel los van het defect dat aan de radiateur is ontstaan en is door de kantonrechter ten onrechte in zijn bewijswaardering betrokken, aldus [de v.o.f.].
3.3 Het hof stelt vast dat (terecht) geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de koopovereenkomst is te kwalificeren als een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5, lid 1 BW. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 7:18, lid 2 BW in beginsel van toepassing is. Vaststaat dat [geïntimeerde] in september 2007 pech heeft gekregen met de auto, wat betekent dat de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering heeft geopenbaard. Bovendien hebben [geïntimeerde] en haar echtgenoot als getuigen verklaard dat de motor van de auto van meet af aan stationair te snel liep, waarover [geïntimeerde] diverse malen tevergeefs bij [de v.o.f.] heeft geklaagd. Indien het toerental lager werd afgesteld, sloeg de motor af, aldus de echtgenoot. [de v.o.f.] heeft dit een en ander niet weersproken. Ook op dit punt moet worden geoordeeld dat sprake is van een afwijking van het overeengekomene, die zich binnen een termijn van zes maanden heeft geopenbaard. Dit betekent dat de auto wordt vermoed niet aan de overeenkomst te hebben beantwoord. Anders dan [de v.o.f.] kennelijk meent, verzet de aard van de zaak (een auto), noch de aard van de afwijking (autopech) zich tegen dit bewijsvermoeden. Ook de leeftijd van de auto en de door [geïntimeerde] betaalde koopprijs verzetten zich daar niet tegen. Immers ook van een tien jaar oude, APK-goedgekeurde auto mag worden verwacht dat daarmee langer dan enkele maanden op veilige wijze gereden kan worden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [de v.o.f.] het bewijsvermoeden niet heeft ontkracht. [vennoot sub 1] heeft als getuige niets relevants verklaard en getuige [getuige sub 2] heeft verklaard dat hij hooguit één kilometer met de auto heeft gereden toen de vorige eigenaar deze kwam inruilen en dat de auto niet technisch is bekeken voordat deze werd doorverkocht (aan [de v.o.f.]). [de v.o.f.] heeft nader bewijs aangeboden van haar stelling dat de auto geen lekke radiateur had toen [geïntimeerde] deze in juni 2007 van haar kocht. Het hof zal dit bewijsaanbod als niet relevant passeren. Immers – zelfs als het aangeboden bewijs wordt geleverd – doet dit niet af aan het feit dat direct na aflevering van de auto de motor veel te snel stationair liep en dat [de v.o.f.] dit euvel niet heeft kunnen verhelpen. Ook dat euvel was, gelet op hetgeen [geïntimeerde] en haar echtgenoot daaromtrent hebben verklaard, van dien aard dat de auto niet de eigenschappen had die [geïntimeerde] ervan mocht verwachten. Dit betekent dat de eerste vier grieven falen.
3.4 De vijfde grief, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling, volgt het lot van de eerste vier grieven.
3.5 Dit een en ander betekent dat het hof het bestreden vonnis in conventie zal bekrachtigen, zodat de vordering tot teruglevering van de auto aan de orde komt (grief VII). Omdat in het bestreden tussenvonnis geen te executeren beslissingen zijn opgenomen, zal het hof met betrekking tot dat vonnis geen beslissing opnemen in het dictum.
3.6 [geïntimeerde] heeft zich tegen teruglevering van de auto niet verzet, zij het dat zij meent dat een dwangsom niet nodig is, omdat zij altijd bereid is geweest om de zaak in der minne te regelen.
3.7 Het hof zal de vordering tot teruglevering toewijzen, omdat uit de ontbinding van de koopovereenkomst een ongedaanmakingsverplichting voortvloeit. Ook de gevorderde daaraan gekoppelde dwangsom zal het hof toewijzen, zij het dat het hof de begunstigings¬termijn zal stellen op één week en de dwangsom zal maximeren op € 3.000,--.
3.8 Met de zesde grief tenslotte komt [de v.o.f.] op tegen het feit dat de kantonrechter geen beslissing heeft genomen op haar reconventionele vordering.
3.9 Deze grief is in zoverre terecht voorgesteld, dat de kantonrechter het geven van een beslissing op de vordering in reconventie inderdaad ten onrechte heeft nagelaten. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat [de v.o.f.] ex artikel 7:21 BW gehouden was tot kosteloos herstel van de auto, omdat deze niet de eigenschappen had die [geïntimeerde] redelijkerwijs mocht verwachten. Subsidiair heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [de v.o.f.] geen recht heeft op betaling, omdat zij de auto nimmer naar behoren heeft hersteld en dus is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. [geïntimeerde] heeft – zo begrijpt het hof – de betaling opgeschort en [de v.o.f.] ter zake in gebreke gesteld, zonder dat dit heeft geleid tot het gewenste resultaat. Meer subsidiair voert [geïntimeerde] aan, dat zij heeft ingestemd heeft met de prijsopgave van € 700,--, maar dat de factuur op een veel hoger bedrag sluit. Met dat hogere bedrag is zij echter nooit akkoord gegaan.
3.9 [de v.o.f.] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de auto na de door haar uitgevoerde reparatie nog steeds gebreken vertoonde, zodat moet worden geoordeeld dat zij is tekortgeschoten in het herstel van de auto. Dit betekent dat [geïntimeerde] gerechtigd was de betaling van de factuur op te schorten, zoals zij heeft gedaan en dat [de v.o.f.] in deze procedure geen aanspraak kan maken op betaling van haar factuur. Dit betekent dat ook de zesde grief in zoverre faalt en dat in reconventie de vordering alsnog zal worden afgewezen.
3.10 Bij deze uitkomst past dat [de v.o.f.] als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij wordt veroordeeld in de proceskosten.
- bekrachtigt het tussen partijen (in conventie) gewezen eindvonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Middelharnis van 27 juni 2011;
- veroordeelt [geïntimeerde] binnen één week na betekening van dit arrest de Ford Escort met kenteken [...] aan [de v.o.f.] terug te leveren, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor ieder iedere dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 3.000,--;
- veroordeelt [de v.o.f.] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 284,-- aan griffierecht en € 632,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.