ECLI:NL:RBMNE:2021:6596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2267
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift door de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser had op 2 april 2021 een pro-forma bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking van 26 februari 2021, maar de gemeente verklaarde dit bezwaar op 10 mei 2021 niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt en dat het bezwaarschrift voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser niet op de hoogte was van het taxatieverslag ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en de proceskosten te vergoeden. Eiser kreeg een vergoeding van € 534,- voor de gemaakte proceskosten en het griffierecht werd door verweerder aan eiser vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte communicatie van de gemeente naar de eiser toe, vooral in het kader van de motivering van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Veenendaal, eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] , verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
10 mei 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar.
3. In beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Verweerder heeft het primaire besluit bekend gemaakt op 26 februari 2021.
3.1.2. In het door eiser ingediende (pro-forma) bezwaarschrift van 2 april 2021, is vermeld:
“Via deze weg verzoeken wij u het taxatieverslag van het object aan [adres] te [woonplaats] aan ons te verzenden, ten behoeve van het nader te onderbouwen bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking met dagtekening 26 februari 2021 (…). Tevens dienen wij (pro-forma) bezwaar in tegen de door u bij beschikking vastgestelde waarde van voorgemeld object. (…) De reden van ons bezwaar is de incorrecte vaststelling van de hoogte van de WOZ-waarde. Wij betwisten hierbij dan ook de juistheid van de vastgestelde waarde. Deze redenen zullen later worden aangevuld op basis van onder meer het nog te ontvangen taxatieverslag en de nog te ontvangen informatie (…).”
3.1.3. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft verweerder bij brief van 6 april 2021 eiser in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift “alsnog nader te motiveren” en heeft verweerder eiser tot 24 april 2021 een termijn gegeven om het bezwaar nader te motiveren. Bij die brief heeft verweerder tevens het taxatieverslag aan eiser verstuurd. Verder is in die brief vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien geen nadere motivering wordt verstrekt.
3.1.4. Verweerder heeft op 10 mei 2021 het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiser stelt dat hij tijdig bezwaar heeft ingediend en verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. Immers, eiser heeft het (pro-forma) bezwaarschrift op 2 april 2021 naar verweerder gestuurd. Bij bekendmaking van het primaire besluit op 26 april 2021, en ook niet binnen één week na het verstrekken van dit besluit, was het besluit nog niet gemotiveerd door de gemeente. Om die redenen kon eiser in het pro-forma bezwaarschrift van 2 april 2021 volstaan met de mededeling dat hij bezwaar had tegen het primaire besluit. Daarnaast stelt eiser dat dit pro-forma bezwaarschrift al met redenen omkleed was en dus gronden van bezwaar in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en letter d, van de Awb bevatte. Immers, eiser had in het bezwaarschrift al gemotiveerd waarom hij bezwaar indiende. Aangezien eisers pro-forma bezwaarschrift van 2 april 2021 tijdig is toegestuurd, mocht eiser aanvullingen op het pro-forma bezwaarschrift tot aan het moment van de uitspraak toesturen. Aldus is het aanvullend bezwaarschrift van 30 april 2021 tijdig verstuurd en diende het mee te worden genomen bij de inhoudelijke uitspraak op eisers bezwaarschrift. Tenslotte voert eiser aan dat het enkele feit dat eiser in zijn pro-forma bezwaarschrift aankondigde dat er een nadere motivering zou volgen er niet toe leidt dat het bezwaarschrift, dat ten tijde van de indiening voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, daaraan nadien niet meer voldeed. Het niet-toesturen van de aanvulling verandert daar niets aan. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2015:3310).
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser was ten tijde van het indienen van het (pro-forma) bezwaarschrift nog niet bekend met het taxatieverslag of nadere motivering van het door verweerder genomen primaire besluit. Verweerder heeft het taxatieverslag pas overgelegd in de brief van 6 april 2021. In het geval waarin het primaire besluit niet meer bevat dan de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde, kan met betrekking tot de motivering van het bezwaar geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser zich met de vastgestelde WOZ-waarde niet kan verenigen [1] .
6. Verweerder heeft geen andere reden genoemd waarom het bezwaar toch niet-ontvankelijk zou zijn. Verweerder had het bezwaar dus wel inhoudelijk moeten behandelen. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van verweerder van 10 mei 2021. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiser inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.
8. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van € 534,-, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:86.