In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 27 december 2021, is de verzoeker, een individu, in een bestuursrechtelijke procedure betrokken bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verzoeker had op 10 januari 2019 bezwaar ingediend tegen een besluit van 19 december 2018. Na een beslissing op bezwaar op 17 oktober 2019, heeft de verzoeker op 12 november 2019 beroep ingesteld. Op 2 september 2021 heeft de verweerder een nieuw besluit genomen waarin de bezwaren van de verzoeker gegrond zijn verklaard. De verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten en immateriële schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale termijn van de behandeling 2 jaar, 11 maanden en 17 dagen heeft beslagen, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn van 12 maanden. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 748,- en een immateriële schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 333,- voor de bezwaarfase en € 667,- voor de beroepsfase. De rechtbank heeft ook de Minister voor Rechtsbescherming als partij in deze procedure aangemerkt. De uitspraak is gedaan zonder dat partijen voor een zitting zijn uitgenodigd, omdat de rechtbank voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.