ECLI:NL:RBMNE:2021:6429
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [plaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] had de waarde van de woning vastgesteld op € 1.338.000,- per 1 januari 2019, waarop eiser bezwaar had aangetekend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 oktober 2021, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, terwijl verweerder de waarde handhaafde en onderbouwde met een taxatiematrix en vergelijkingsmethode.
De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de referentiewoningen in dezelfde buurt lagen en dat de taxatiematrix goed bruikbaar was. Eiser had ook aangevoerd dat er sprake was van achterstallig onderhoud, maar de rechtbank volgde de toelichting van verweerder dat de woning in goede staat was verkocht en dat de staat van onderhoud niet slechter was dan door verweerder aangegeven.
Daarnaast had eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van zijn bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de termijn van twee jaar nog niet was overschreden en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.