ECLI:NL:RBMNE:2021:6379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
20/3182-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbrekende machtiging

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van mr. [A], die veronderstellenderwijs handelt namens [opposant]. Het verzet is gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 april 2021, waarin het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk werd verklaard omdat er geen machtiging was overgelegd bij het beroepschrift. De rechtbank heeft de zitting op 29 oktober 2021 via een Skypeverbinding gehouden, waarbij de opposant zelf niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De verweerder, de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht, was afwezig met bericht van verhindering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de machtiging die bij het beroepschrift was ingediend niet toereikend was. Ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank heeft mr. [A] geen geldige machtiging kunnen overleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor zij de uitspraak zonder zitting kon doen op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft ook het verzoek van de opposant om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de periode tussen de indiening van het beroepschrift en de uitspraak in de verzetsprocedure niet meer dan anderhalf jaar bedroeg.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3182-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 op het verzet van

mr. [A], veronderstellenderwijs handelend namens

[opposant], te [woonplaats], opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat [A] veronderstellenderwijs heeft ingediend namens [opposant] tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht (verweerder) van 29 augustus 2021.
In de uitspraak van 28 april 2021 (de uitspraak) heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden via een Skypeverbinding op 29 oktober 2021. Opposant(e) is zelf niet verschenen, maar zijn gemachtigde wel.
Verweerder is niet verschenen ter zitting met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de machtiging ontbrak bij het beroepschrift. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant(e) gelijk heeft met zijn of haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 28 april 2021 niet juist omdat
de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt. Ook maakt opposant wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding.
4. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft [A] bij brief van 17 september 2020 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [opposant] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 29 september 2020 heeft [A] hierop gereageerd en een volmacht naar de rechtbank gestuurd. De volmacht bevat geen naam namens wie [A] gemachtigd is om beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 22 maart 2021 is [A] nogmaals in de gelegenheid gesteld om een machtiging in te dienen, waaraan hij niet heeft voldaan. De verwijzing van [A] naar machtigingen in andere beroepen die hij bij de rechtbank namens [opposant] heeft ingediend, dan wel de verwijzing naar een in de bezwaarprocedure aan verweerder overgelegde machtiging kan hem niet baten. Die machtigingen hebben namelijk betrekking op andere procedures. Dit betoog slaagt niet.
5. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. [A] heeft geen reden gegeven waarom hij die, ondanks verzoeken van de rechtbank, niet heeft opgestuurd.
6. Voor het overige heeft opposant(e) in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
7. Opposant(e) heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
8. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016. [2] Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht.
9. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposante ontvangen op 3 september 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetsprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.