ECLI:NL:RBMNE:2021:6321

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2077
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gezinsopvang op grond van de Wmo 2015 en onderzoek naar zelfredzaamheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had een aanvraag ingediend voor toelating tot gezinsopvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door verweerder was afgewezen. Verweerder stelde dat eiseres voldoende zelfredzaam was, maar eiseres betwistte dit en stelde dat het onderzoek naar haar zelfredzaamheid niet adequaat was uitgevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiseres tijdig was ingediend, ondanks dat verweerder had gesteld dat dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze bekend was gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit uitgevoerd. Hierbij werd gekeken naar de zelfredzaamheid van eiseres, waarbij verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie en de omstandigheden van haar leven.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag van eiseres om maatschappelijke opvang ten onrechte had afgewezen. Het advies van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD) was te summier en niet gericht op de hulpvraag van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. P.I. Algoe).

Procesverloop

In het besluit van 12 juni 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toelating tot de gezinsopvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
In het besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres om toelating tot de gezinsopvang op grond van de Wmo 2015 terecht heeft afgewezen en of het standpunt van verweerder dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres voldoende zelfredzaamheid is, juist is.
Is het beroep ontvankelijk?
2. De rechtbank moet, voordat zij een beroep inhoudelijk beoordeelt, vaststellen of aan de voorwaarden voor het instellen voor een ontvankelijk beroep is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat het beroepschrift binnen een termijn van zes weken wordt ingediend nadat het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het beroepschrift is in deze zaak niet binnen die termijn ingediend. Eiseres heeft op 3 mei 2021 beroep ingediend tegen het besluit dat dateert van 7 januari 2021. Eiseres stelt dat zij pas kennis heeft genomen van het besluit door de e-mail van verweerder van 23 maart 2021. Wanneer een geadresseerde stelt dat hij een aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] in dit soort zaken aan verweerder om te onderzoeken of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de gemachtigde van eiseres is aangeboden. [2]
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit aangetekend en naar het juiste adres is verzonden. Dat het besluit vervolgens bij het PostNL punt terecht is gekomen, daar is geweigerd en vervolgens retour is gegaan naar verweerder, komt voor rekening en risico van eiseres.
4. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet en oordeelt dat hieruit niet blijkt dat dat verweerder heeft onderzocht of het stuk door PostNL aan het juiste adres is aangeboden. Daarbij komt nog dat verweerder geen verzendadministratie bijhoudt. Gelet op deze twee omstandigheden heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het besluit door de aangetekende verzending op de juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank volgt eiseres daarom in haar stelling dat verweerder het besluit per e-mail van 23 maart 2021 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt en daarom wordt ervan uitgegaan dat het beroep van eiseres tijdig is ingediend. De rechtbank zal hieronder het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
Van welke feiten en omstandigheden gaat de rechtbank uit?
5. Eiseres heeft twee dochters. Zij is in begin 2020 gescheiden van de vader van haar dochters. Bij de scheiding zijn een echtscheidingsovereenkomst en een ouderschapsplan opgesteld. In het ouderschapsplan staat dat eiseres met haar dochters in de echtelijke woning kan verblijven totdat zij iets anders heeft gevonden. Eind maart 2020 heeft eiseres de echtelijke woning verlaten. Zij heeft zich gemeld bij het Leger des Heils (LdH) en het LdH heeft eiseres een briefadres toegekend. Eiseres heeft ook een keer verbleven in de nachtopvang in Lelystad. Vervolgens heeft eiseres opnieuw contact gezocht met het LdH en gevraagd om opvang voor haar en haar twee dochters. Verweerder heeft besloten om eiseres en haar dochters geen toegang te verlenen tot de maatschappelijke opvang.
Wat is het standpunt van verweerder?
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot de maatschappelijke opvang. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat eiseres voldoende zelfredzaam is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar het onderzoeksverslag van het LdH van 2 juni 2020 en het advies van Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD) van 3 juni 2020. Bovendien ontvangt eiseres sinds 12 mei 2020 een bijstandsuitkering. Eiseres wordt hiermee geacht voldoende zelfredzaam te zijn.
Wat stelt eiseres in beroep?
7. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft beslist op haar aanvraag om maatschappelijke opvang. Bij de beoordeling of eiseres zelfredzaam is, moet verweerder rekening houden met alle omstandigheden van het geval en daarbij onderzoek doen naar de (medische) situatie van eiseres. Verweerder heeft dit niet gedaan. Het advies van de GGD volstaat in het geval van eiseres niet. Dat advies ziet namelijk op een andere hulpvraag; de vraag om urgentie voor huisvesting.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is geregeld op welke manier verweerder onderzoek moet doen na een melding voor maatschappelijke ondersteuning. De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken heeft in een stappenplan uiteengezet hoe verweerder hier in de praktijk uitvoering aan moet geven. [3]
  • Verweerder moet ten eerste vaststellen wat de hulpvraag is;
  • Ten tweede moet vastgesteld worden welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
  • Ten derde moet worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
  • Ten vierde moet bezien worden in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
9. In het geval van eiseres heeft verweerder vastgesteld wat de hulpvraag is; eiseres wil maatschappelijke opvang. Verweerder heeft de eerste stap van het stappenplan daarmee doorlopen.
10. Bij de tweede stap van stappenplan moet bij het onderzoek naar de vraag of eiseres voldoende zelfredzaam is onder meer worden gekeken naar de lichamelijke en geestelijke gezondheid van eiseres. Dit volgt uit vaste rechtspraak [4] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. De rechtbank stelt vast dat in het advies van de GGD staat dat eiseres psychische en lichamelijke gezondheidsklachten heeft. In het advies staat ook dat de GGD uit de medische stukken niet kan op maken dat er sprake zou zijn van een medische urgentie voor (her)huisvesting.
11. De rechtbank merkt allereerst op dat het advies van de GGD zeer summier is. Verder heeft verweerder niet inzichtelijk kunnen maken in welk kader het advies van de GGD is opgesteld. Weliswaar heeft verweerder gesteld dat het advies is opgesteld naar aanleiding van de aanvraag van eiseres om maatschappelijk opvang, maar in het advies van de GGD wordt gesproken over de medische urgentie voor huisvesting. Dit laatste is iets anders dan maatschappelijk opvang in de zin van de Wmo 2015. Eiseres stelt daarom terecht dat het niet duidelijk is of de GGD wel onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag van eiseres of zij in aanmerking komt voor maatschappelijk opvang. Ook stelt eiseres terecht dat het niet duidelijk is welke medische stukken de GGD heeft betrokken bij zijn advies. Het gaat dan vooral om de stukken die zien op de lichamelijke klachten van eiseres. Daarover vermeldt het advies dat uit de stukken niet is op te maken dat sprake zou zijn van een medische urgentie voor (her)vestiging. Het is echter niet inzichtelijk op basis van welke stukken de GGD tot deze conclusie is gekomen. Bovendien staat in de overgelegde brief van 28 oktober 2020 van de gynaecoloog dat eiseres tenminste ongeveer 6 tot 8 weken een vast woonadres moet hebben als zij kiest voor de operatie. Ter zitting heeft eiseres nog gemeld dat zij deze operatie moet ondergaan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe deze informatie van de gynaecoloog zich verhoudt tot het advies van de GGD. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder de tweede stap van het stappenplan niet goed heeft doorlopen. Verweerder mocht zijn besluitvorming niet baseren op het advies van de GGD, omdat dit advies naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en concludent is.
12. Nu verweerder het advies van de GGD niet had mogen gebruiken bij de beoordeling of eiseres voldoende zelfredzaam is, blijft alleen het onderzoeksverslag van het LdH nog over. In het verslag van de LdH wordt vooral ingegaan op de afspraken die eiseres en haar ex-echtgenoot hebben gemaakt op het moment dat zij gingen scheiden. Dit is een aspect dat kan meewegen bij de beoordeling of eiseres voldoende zelfredzaam is, maar het enkele verslag van het LdH is onvoldoende om de conclusie te dragen dat eiseres voldoende zelfredzaam is. Bij het onderzoek naar de zelfredzaamheid moet immers ook aandacht worden besteed aan de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de aanvrager en dat heeft het LdH niet gedaan.
13. Tot slot is het feit dat een persoon een bijstandsuitkering heeft een aspect dat wordt meegenomen bij de beoordeling of iemand zelfredzaam is. Dat iemand een uitkering ontvangt betekent echter niet automatisch dat degene ook zelfredzaam is. Dat verweerder in het bestreden besluit stelt dat eiseres sinds 12 mei 2020 een bijstandsuitkering ontvangt en hiermee geacht wordt zelfredzaam te zijn, is dan ook onjuist.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder de zelfredzaamheid van eiseres onvoldoende heeft onderzocht. Verweerder heeft namelijk niet op de juiste manier onderzoek gedaan na de melding van eiseres om maatschappelijke ondersteuning. Gelet op het voorgaande is de rechtbank het met eiseres eens dat aan het bestreden besluit een motivering- en zorgvuldigheidsgebrek kleeft. Alleen al daarom is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet.
Wat is de conclusie?
15. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder opnieuw onderzoek moet doen. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
17. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 28 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De Centrale Raad van Beroep.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3510.
3.Zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
4.Zie de uitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1339.