ECLI:NL:RBMNE:2021:6232

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/4231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens gevaar voor openbare orde na veroordeling voor misdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1994 en van Syrische nationaliteit, had op 22 september 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen op 23 april 2021, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde, gebaseerd op een veroordeling voor een misdrijf en een openstaande strafzaak. Eiser voerde aan dat de openstaande strafzaak op 15 september 2021 was geseponeerd en dat de veroordeling voor een verkeersdelict niet voldoende grond vormde voor de afwijzing van zijn verzoek.

De rechtbank overwoog dat de situatie op de peilmomenten, namelijk de datum van de aanvraag en de datum van de beslissing op bezwaar, bepalend is. De rechtbank stelde vast dat er ten tijde van het bestreden besluit een veroordeling op naam van eiser stond en dat er een openstaande strafzaak was. Dit leidde tot de conclusie dat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die eiser naar voren had gebracht, zoals zijn goede integratie en het feit dat hij first offender was, niet voldoende waren om van het beleid af te wijken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek niet als een extra straf mocht worden gezien. De rechtbank bevestigde dat de beoordeling van de verzoeker en zijn gedrag in het verleden en heden cruciaal zijn voor de beslissing over naturalisatie. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (RWN) afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021 via een Skype beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door een waarnemer van zijn gemachtigde D. van Elp.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1994, bezit de Syrische nationaliteit en heeft op 22 september 2020 een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er ernstige vermoedens zijn dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Uit ambtshalve verkregen informatie van het CVOM is gebleken dat eiser op 26 augustus 2021 wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis; een gevangenisstraf voor de duur van een week, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is gebleken dat er een tweede zaak loopt bij het parket Midden-Nederland wegens een serieuze verdenking van het plegen van een misdrijf waarop nog een sanctie kan volgen. Verweerder concludeert dat er op dit moment ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De persoonlijke omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht: dat hij werkzaam is als zelfstandige, dat hij first offender is en niet meer in aanraking is gekomen met justitie vindt verweerder niet bijzonder genoeg om het verzoek alsnog in te willigen. De omstandigheden die hebben geleid tot of hebben bijgedragen aan het misdrijf zullen door de strafrechter bij diens beoordeling worden betrokken. Daarvoor is geen ruimte bij de beoordeling van het verzoek tot naturalisatie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de RWN omdat dit artikel geen mogelijkheid biedt om af te wijken van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
3. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een ernstig vermoeden dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De openstaande strafzaak is op 15 september 2021 geseponeerd door de officier van justitie. Eiser acht het zeer onzorgvuldig dat verweerder in de bestuurlijke besluitvorming niet heeft meegewogen dat de strafzaak nog in behandeling was, waardoor niet zonder meer kon worden uitgegaan van een voldoende ernstige gedraging. Eiser benadrukt dat er nu slechts sprake is van een veroordeling wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van de Wvw. Bij een dergelijk verkeersdelict kan er niet zonder meer van uit worden gegaan dat dit een gevaar voor de openbare orde oplevert. Iedere gemiddelde burger heeft zich immers wel eens schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding. Volledigheidshalve verwijst eiser hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 maart 2010. [1] Door de rechtbank is in die zaak verwezen naar de parlementaire behandeling, waarbij is opgemerkt dat het criterium dat thans van belang is zo is geformuleerd dat er vooral op wordt gelet hoe iemand zich thans gedraagt en zich in de toekomst zal gedragen. Naar voren kwam dat de omstandigheid dat iemand in het verleden wegens bepaalde strafbare feiten in aanraking is gekomen met justitie op zichzelf niet voldoende grond is voor afwijzing. Weigering van een naturalisatieverzoek mag geen extra straf zijn. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe dit feit tot gevolg heeft dat eiser een gevaar zou vormen voor de openbare orde.
4. In artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN is bepaald dat het verzoek om het Nederlanderschap te verlenen wordt afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde.
5. In de Handleiding heeft verweerder nadere invulling gegeven aan het criterium ‘ernstige vermoedens dat betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde’ [2] . Daarin is uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat ten tijde van het bestreden besluit uit het Uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat eiser is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf en dat er op dat moment een strafzaak tegen eiser openstond wegens het plegen van een misdrijf. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder voor het nemen van het besluit navraag heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie over de openstaande zaak, maar op dat moment was er nog geen afdoeningsbeslissing bekend en was ook onbekend wanneer die er zou komen.
7. De rechtbank stelt voorop dat de situatie op de peilmomenten, te weten de datum van de aanvraag en de datum van de beslissing op bezwaar, bepalend is. Het feit dat ten tijde van de beslissing op bezwaar een veroordeling op eiser zijn naam staat en tegen eiser een strafzaak wegens het plegen van een misdrijf openstaat, levert volgens het beleid in de Handleiding een ernstig vermoeden op dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Uit de omstandigheid dat eiser een strafzaak open heeft staan volgt een serieuze verdenking dat eiser een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kon volgen. Deze omstandigheden samen genomen maken dat het verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde moest worden afgewezen.
8. Uit de Handleiding volgt ook dat als naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, dat bij de verdere behandeling van de naturalisatieprocedure zal worden betrokken. Dit kan namelijk een ander licht werpen op de zaak nu diezelfde strafzaak ten grondslag lag aan het besluit. Het seponeren van de strafzaak vormt in dit geval een bewijsstuk over de feiten waarop verweerders besluit is gebaseerd. De rechtbank ziet een bevestiging van deze redenering in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 november 2021 [3] . Dit betekent dat seponering van een nog openstaande zaak in beroep niet op voorhand buiten beschouwing kan worden gelaten.
9. In dit geval kan de omstandigheid dat de zaak naderhand geseponeerd is eiser niet baten nu hij reeds een veroordeling voor een misdrijf op zijn naam heeft staan. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit feit op zichzelf voldoende is om het ernstige vermoeden op te baseren. De ernst van het delict komt reeds tot uitdrukking in het feit dat alleen misdrijven bij dit criterium worden betrokken. De veroordeling van eiser voor dat misdrijf is derhalve voldoende reden om te vermoeden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Daarnaast kunnen de omstandigheden die hebben geleid tot het misdrijf enkel bij de strafrechter worden meegewogen. Daarvoor is geen ruimte bij de beoordeling van het verzoek om naturalisatie.
10. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS blijkt ook dat het beleid, neergelegd in de Handleiding, in beginsel als uitgangspunt mag dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde. In deze rechtspraak heeft de ABRvS het in de Handleiding neergelegde beleid herhaaldelijk niet onaanvaardbaar of kennelijk onredelijk geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen.
11. Eiser voert voorts aan als bijzondere omstandigheid dat ten tijde van besluitvorming de strafzaak nog openstond waardoor de stelling dat de strafrechter de omstandigheden die hebben geleid tot het misdrijf of hebben bijgedragen daaraan, meeweegt, niet houdbaar is. Ook niet nu de strafzaak is geseponeerd. Die bijzondere omstandigheden hadden dus niet aan de kant geschoven mogen worden. Bovendien had verweerder de aard van het misdrijf waarvoor hij is veroordeeld moeten betrekken, namelijk veroordeling wegens rijden met een ingevorderd rijbewijs. Eiser verwijst nogmaals naar uitspraak van Afdeling d.d. 1988 (nr. RO2.88.1062). Eiser is thans zes dagen in de week bezig met het bezorgen van pakketjes en zevende dag verzorgt hij administratie van zijn eigen koeriersbedrijf. Eiser heeft een drukbezette baan, is goed geïntegreerd en spreekt de Nederlandse taal goed en is first offender. Dit alles geeft voldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser geen gevaar oplevert voor de openbare orde.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Handleiding, in zeer bijzondere gevallen van zijn beleid kan afwijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er in deze zaak geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat eiser - ondanks het feit dat hij is veroordeeld op 26 augustus 2021 - toch genaturaliseerd zou moeten worden. Dat er een strafzaak openstond ten tijde van de besluitvorming heeft verweerder mogen betrekken zoals hiervoor reeds is overwogen. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheden rondom dit feit ter beoordeling aan de strafrechter zijn. Dat eiser first offender is kan niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid op grond waarvan van het beleid kan worden afgeweken. Deze omstandigheid kan namelijk ook slechts door de strafrechter bij zijn oordeel worden betrokken, evenals de aard van het misdrijf waarvoor eiser wel is veroordeeld. Ook de omstandigheid dat hij goed geïntegreerd is, een drukbezette baan heeft en goed Nederlands spreekt is niet dusdanig bijzonder dat verweerder van zijn beleid moest afwijken.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Paragraaf 1 onder 9-1-a van de Handleiding