In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had op 9 maart 2021 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet (Pw), maar deze aanvraag werd op 7 april 2021 door verweerder afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond bij besluit van 10 augustus 2021, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 16 december 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om bijstand terecht was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door geen duidelijke en controleerbare gegevens te verstrekken over zijn verblijfplaats. Eiser had aangevoerd dat hij geen gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-partner en dat er geen bewijs was van een telefoongesprek tussen verweerder en het Leger des Heils. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verklaringen van medewerkers van het Leger des Heils, die stelden dat eiser sinds 24 februari 2021 uitgehuisd was, niet in overeenstemming waren met de verklaringen van eiser. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat eiser niet de juiste informatie had verstrekt over zijn verblijfplaats.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Ettikhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.