ECLI:NL:RBMNE:2021:6051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van recht op bijstand en terugvordering in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De eiser, die onder bewind staat, had bezwaar gemaakt tegen de opschorting en intrekking van zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in beginsel onbekwaam was om de beroepsprocedure te voeren, maar oordeelde dat hij in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen en daarom zelf kon optreden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser had in 2020 een bijstandsuitkering ontvangen, maar had ook een eigen onderneming opgezet zonder de vereiste toestemming van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële situatie, waaronder het niet melden van een PayPal-rekening. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht het recht op bijstand had herzien en een bedrag van € 129,62 had teruggevorderd.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet tijdig melden van wijzigingen in de financiële situatie. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de bewijslast bij de eiser ligt om aan te tonen dat hij niet over de middelen kon beschikken die op zijn rekening stonden. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. van der Meer de Walcheren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: S. van Marion).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2020 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) opgeschort. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 januari 2021 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser ingetrokken vanaf 1 mei 2019 en een bedrag van € 26.807,30 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de besluiten met betrekking tot opschorting, intrekking, beëindiging en terugvordering van het recht op bijstand ingetrokken. Verder heeft verweerder het recht op bijstand herzien over de maanden november en december 2019 en maart en april 2020. In totaal vordert verweerder een bruto bedrag terug van € 129,62. Verweerder heeft op basis van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de eerdere bezwaren van eiser zich ook richten tegen dit nieuwe besluit.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2021 via een online verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Bewindvoering
1. De eerste vraag die de rechtbank ambtshalve moet beantwoorden, is of eiser bekwaam is om in rechte te staan, waarmee bedoeld wordt of hij zelf in deze zaak mag optreden.
2. De rechtbank stelt namelijk vast dat uit de beschikking van 19 februari 2019 van de kantonrechter blijkt dat eiser onder bewind staat voor alle goederen die hem toebehoren. Het geschil gaat over een bijstandsuitkering en deze valt onder de onderbewindstelling. Eiser is daarom in beginsel in deze zaak onbekwaam om de beroepsprocedure te voeren. [1] De bewindvoerder van eiser heeft geen toestemming gegeven voor het beroep.
3. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is. Eiser heeft zelf de onderbewindstelling aangevraagd wegens schulden. Daarnaast staat in de beschikking van de kantonrechter dat eiser in staat is om de rekening en verantwoording te beoordelen. Omdat eiser een goed begrip heeft van zijn financiën, oordeelt de rechtbank dat hij tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is en zelf kan optreden tijdens de beroepsprocedure. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank licht hieronder toe hoe zij tot de beslissing is gekomen.
5. De rechtbank merkt allereerst op dat tijdens de zitting duidelijk naar voren is gekomen dat eiser zich in de steek gelaten voelt door het handelen van verweerder. Eiser vindt dat hem onrecht is aangedaan. Gelet op het verloop van de gesprekken tussen eiser en verweerder, waarin eiser zich aangemoedigd voelde om met zijn bedrijf te beginnen, was het wenselijk geweest als dit anders verlopen was. Verweerder heeft hier ter zitting excuses voor aangeboden. De rechtbank kan zich het gevoel van onrecht van eiser voorstellen.
6. Eiser ontvangt vanaf 2010 een bijstandsuitkering van verweerder. Eiser is in het verleden ondernemer geweest en heeft de wens om weer als zelfstandige te werken zodat hij onafhankelijk kan worden van een bijstandsuitkering. Hij heeft hierover in 2019 gesprekken gehad met verweerder en een consulent van het Zelfstandigenloket. Er is een plan van aanpak met afspraken gemaakt dat hem op 20 september 2019 is toegestuurd. Eiser heeft een webshop opgezet en zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Nadat eiser in een gesprek met de klantmanager in 2020 heeft verklaard dat hij bezig is met een eigen bedrijf, heeft verweerder nader onderzoek uitgevoerd naar zijn financiële situatie. Verweerder heeft eiser meerdere keren om verschillende gegevens gevraagd, onder andere het transactieoverzicht van het PayPal account. Eiser heeft dit overzicht opgestuurd, waardoor duidelijk werd dat hij bijschrijvingen op zijn rekeningen heeft gekregen. Verweerder heeft hier aanvullende vragen over gesteld die eiser beantwoord heeft.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder de besluiten van 22 november 2020 en 27 januari 2021 heeft ingetrokken. De opschorting en intrekking van het recht op bijstand ligt daarom niet meer ter beoordeling voor. Naar het oordeel van de rechtbank hoeven de beroepsgronden die daarop betrekking hebben daarom geen bespreking.
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. Verweerder heeft daarom pas later kunnen vaststellen dat eiser recht had op een bijstandsuitkering, alleen het recht op bijstand van eiser over de maanden november en december 2019 en maart en april 2020 herzien en nog een bedrag van bruto € 129,62 teruggevorderd.
9. Eiser voert in beroep - samengevat - aan dat verweerder het recht op bijstand niet had mogen herzien en terugvorderen. Eiser heeft namelijk zijn inlichtingenplicht niet geschonden. Verweerder en de bewindvoerder waren op de hoogte van zijn plan om een eigen onderneming te starten. Daarnaast heeft eiser alle vragen van verweerder naar eer en geweten zo goed mogelijk beantwoord. Eiser kan door de onderbewindstelling geen betaalrekeningen openen, waardoor hij niet kan beschikken over het geld op deze PayPal rekening. Ook kunnen de klanten die bij hem een bestelling plaatsten via de webshop, alsnog hun geld terugvragen. Eiser heeft hen namelijk niet de goederen kunnen leveren die ze besteld hadden.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunten. Uit de stukken blijkt niet dat eiser toestemming had van verweerder voor het beginnen van een bedrijf. In het plan van aanpak staat juist dat eiser het besluit van team Bureau Zelfstandigen van het Sociaal Plein af moet wachten of hij zelfstandig ondernemer mag worden. Als hij geen toestemming hiervoor krijgt, is het niet mogelijk voor hem om de uitkering te behouden en een onderneming te starten. Eiser had op basis van deze informatie kunnen weten dat hij het bij verweerder moest melden, toen hij zijn bedrijf opzette zonder dat hij hier de vereiste toestemming voor had. Ook had eiser verweerder op de hoogte moeten brengen van de PayPal rekening en de transacties die daarop plaatsvonden. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarom terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. [2]
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het uitgangspunt dat stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger beschouwd worden als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. [3] Het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, brengt – behoudens tegenbewijs – mee dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van de middelen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid voor de betrokkene om een bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. [4] De PayPal rekening staat op naam van eiser, waardoor de bewijslast op dit punt bij eiser berust. Eiser heeft geen bewijsstukken aangeleverd waaruit blijkt dat hij niet over het geld op de bankrekening kon beschikken. De rechtbank oordeelt dat verweerder daarom terecht heeft beslist dat eiser wel het tegoed op zijn rekening zou kunnen gebruiken. Dat dit tegoed uit opeisbare vorderingen bestaat, maakt dit niet anders. Volgens vaste rechtspraak worden schulden uitsluitend in aanmerking genomen voor het vermogen van een betrokkene in de bijstand, als betrokkene aannemelijk maakt dat de schulden bestaan, tijdens de bijstandsuitkering opeisbaar zijn en dat de crediteur de opeisbare betalingsverplichting daadwerkelijk afdwingt. [5] Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat de vier schuldeisers die zijn overgebleven niet hebben gereclameerd en de bedragen niet teruggevraagd hebben. De bestellingen hebben plaatsgevonden eind 2019 en begin 2020 en sindsdien heeft eiser hier niets meer over gehoord. Er bestaan geen aanwijzingen dat de klanten de bedragen daadwerkelijk gaan opeisen bij eiser. En mocht dit alsnog gebeuren dan heeft verweerder tijdens de zitting toegezegd dat het wordt rechtgezet en het geld aan eiser betaald wordt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het recht op bijstand terecht heeft herzien en een bedrag van € 129,62 is teruggevorderd.
12. Het beroep is ongegrond. Nu het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van schade af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is uitgesproken op
13 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Art 8:21 van de Awb
2.Artikel 17 van de Pw
3.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 14 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3998)
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 13 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1718)
5.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 9 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:494)