ECLI:NL:RBMNE:2021:5965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2781
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor eigen werk na beëindiging ZW-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die eerder een ZW-uitkering ontving, was van mening dat zijn uitkering ten onrechte was stopgezet. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de beëindiging van de uitkering beoordeeld, waarbij de medische situatie van eiser op 10 februari 2021 centraal stond. Eiser had zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet en was na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling door de verzekeringsarts geschikt bevonden voor zijn eigen werk als medewerker bediening/schoonmaker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts de medische rapporten zorgvuldig had opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische klachten niet goed waren beoordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de conclusies begrijpelijk waren. De rechtbank concludeerde dat de stopzetting van de ZW-uitkering per 17 maart 2021 terecht was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing in dergelijke zaken en dat de rechtbank niet zelf medische conclusies kan trekken zonder voldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.P.M. Adank),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser heeft gewerkt als medewerker bediening/schoonmaker voor ongeveer 20 uur per week met onregelmatige werktijden. Na beëindiging van zijn dienstverband is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 30 oktober 2019 heeft hij zich vanuit de WW ziek gemeld, waarop hem een ZW-uitkering per 2 december 2019 is toegekend.
Verweerder heeft voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling beoordeeld hoe de medische situatie van eiser is op de datum 10 februari 2021, waarna de belastbaarheid van eiser is vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 februari 2021. Op basis van deze FML heeft verweerder eiser geschikt bevonden voor zijn eigen arbeid als medewerker bediening/schoonmaker. In het primaire besluit van 10 maart 2021 heeft verweerder daarom beslist dat de ZW-uitkering van eiser met ingang van 17 maart 2021 stopt.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op een zitting via Skype behandeld. Eiser was daarbij samen met zijn zoon aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het oordeel van de rechtbank

1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder de ZW-uitkering van eiser op 17 maart 2021 terecht heeft stopgezet. Hiervoor heeft de rechtbank bekeken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen, namelijk: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken met medische stukken dat de rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Het medisch oordeel
2. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie te eenzijdig heeft beoordeeld, waardoor de psychische klachten ‘uitgesloten’ zijn van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op datum in geding. Eiser licht daarbij toe dat hij na het primaire besluit zich tot zijn huisarts heeft gewend vanwege slaapproblemen en stress, maar dat deze klachten zijn niet van het ene op het andere moment ontstaan als gevolg van het intrekken van de ZW-uitkering zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt te veronderstellen. Eiser heeft in zijn vragenformulier van 10 november 2019 al melding gemaakt van overspannenheid (burn out). Verder is de problematiek van slaapapneu op de lange baan geschoven vanwege corona. De huisarts meldt in zijn rapport dat eiser hoog scoort op alle vier domeinen en in de bijlage bij het rapport wordt vermeld dat deze problematiek veel langer speelt. Dit sluit dus aan bij wat eiser zelf in zijn vragenformulier van 10 november 2019 heeft vermeld. De huisarts heeft eiser verwezen naar SGGZ, omdat daar ook een Turkse psycholoog werkt. Er is een sterk vermoeden van een DSM-stoornis, waarschijnlijk een stemmingsstoornis. De huisarts noemt ook een aanwezig suïcide risico. Volgens eiser is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van SGGZ heeft ingewonnen. Voor wat betreft de fysieke klachten voert eiser aan dat de informatie in het dossier duidelijk is voor zover het de slaapapneu en hartproblematiek betreft en ook de zwaarlijvigheid. De pijnklachten waarvoor eiser bij de fysiotherapeut onder behandeling is zijn wellicht, gelet op de gespannenheid, mede daardoor verklaarbaar. Volgens eiser is er sprake van complexe klachten die naar het oordeel van de huisarts met elkaar interfereren.
3. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de drie onder punt 1 genoemde voorwaarden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van 10 februari 2021 en van 19 mei 2021 blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, zijn medische voorgeschiedenis en de beschikbare informatie uit de behandelende sector. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien, waarbij eiser lichamelijk is onderzocht en er heeft een onderzoek naar de psyche plaatsgevonden. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een telefonisch spreekuur gehouden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de opgevraagde medische informatie van de huisarts bij de beoordeling betrokken en ook de door eiser aangeleverde medische informatie.
4. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat aan de brief van de fysiotherapeut niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst te zien. De fysiotherapeut doet uitspraken over psychische klachten die niet tot zijn vakgebied behoren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser de psychische klachten in het geheel niet genoemd in het primaire spreekuur. Daar werden bij het psychisch onderzoek ook geen afwijkingen vastgesteld. Het valt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat eiser op de screeningsvragenlijst voor psychische klachten bijna alle klachten als maximaal heeft ingevuld en dus een uitzonderlijk hoge score behaalt. Een dergelijke maximale score is zelfs bij zeer ernstige psychische toestandsbeelden zeldzaam en lijkt te passen bij (sterke) aggravatie. Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 3 september 2021 gesteld dat het wel klopt dat eiser al eerder in het vragenformulier heeft gesproken over psychische klachten, maar op de datum in geding heeft eiser geen structurele behandeling gezocht en was eiser ook niet doorverwezen naar GGZ. Dat er sprake zou zijn van suïcide-risico en complexe klachten die met elkaar interfereren, zijn niet onderbouwde conclusies van de huisarts. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de fysieke klachten gesteld dat de primaire verzekeringsarts al vrij forse beperkingen heeft aangenomen voor zware fysieke belasting. De cardioloog was bij de laatste controle tevreden en heeft eiser uit de controle ontslagen. Verder was de OSAS zeer goed onder controle gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank vindt deze toelichting inzichtelijk en goed te volgen. In de beschikbare medische informatie zijn geen aanwijzingen te vinden dat eiser op de datum die hier wordt beoordeeld (17 maart 2021) de gestelde psychische klachten had. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven beoordeling onjuist is. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de beperkingen van eiser zijn onderschat zoals die zijn vastgelegd in de FML van 10 februari 2021. De beroepsgrond slaagt niet.
De geschiktheid van het eigen werk
5. Tijdens de zitting heeft eiser gesteld dat, gelet op de complexe problematiek, het niet redelijk is om te stellen dat hij in staat is om zijn eigen werk te verrichten. Eiser was in dienst bij zijn zoon in het koffiehuis. Er waren dus meer mogelijkheden voor eiser dan bij een reguliere werkgever het geval zou zijn.
6. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de beoordeling dat eiser zijn eigen werk op de datum in geding weer kon uitvoeren. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de e-mail notitie van de arbeidsdeskundige van 8 maart 2021 blijkt dat het eisers taak was om de boel een beetje in de gaten te houden en klanten aan te spreken op onbehoorlijk gedrag. Eiser moest zeer incidenteel een klant bedienen. Er werd vooral zittend gewerkt, afgewisseld met lopen en staan. Eiser had de vrijheid om zijn werk naar eigen inzicht te doen. De arbeidsdeskundige ziet daarom reden om eiser hersteld te melden voor zijn eigen werk. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat eiser geschikt was om zijn arbeid te verrichten gelet op de verlichtende aspecten van zijn werk en de manier waarop hij aan zijn werk invulling kon geven. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat bijzondere verlichtende aspecten van de laatste functie en situatieve omstandigheden niet buiten beschouwing moeten worden gelaten. [1] Bij de vraag of eiser geschikt is voor zijn laatst verrichte werkzaamheden als medewerker bediening/schoonmaker moet dus worden uitgegaan van die werkzaamheden, inclusief de bijbehorende verlichtende omstandigheden. Eiser heeft ook niet aangevoerd welke specifieke aspecten van het eigen werk zijn belastbaarheid overschrijden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

7. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser terecht per 17 maart 2021 stopgezet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 6 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672 en van 4 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1982.