ECLI:NL:RBMNE:2021:5792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2607
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. de Leest, had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 april 2021, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 9 november 2020 ongegrond was verklaard. Het primaire besluit had de eiser bijstand toegekend met ingang van 20 oktober 2020, maar de eiser verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf een eerdere datum. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een telefonische zitting op 19 oktober 2021.

De rechtbank overwoog dat bijstandsverlening met terugwerkende kracht alleen mogelijk is in bijzondere omstandigheden. De eiser stelde dat hij, met verwijzing naar een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), een nieuw toetsingskader voor bijzondere omstandigheden voorstelde. De rechtbank oordeelde echter dat de geldende wet- en regelgeving gevolgd moest worden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die recht gaven op bijstand voor de periode vóór 20 oktober 2020. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet eerder een aanvraag had kunnen indienen en dat verweerder zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de situatie van de eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De eiser had eerder bijstandsuitkeringen ontvangen, maar deze waren ingetrokken vanwege detentie. De rechtbank benadrukte dat de gemeente geen verplichting had om een onvolledige aanvraag buiten behandeling te stellen, maar dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een complete aanvraag. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Teunissen).

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 20 oktober 2020 bijstand toegekend op grond van de Participatiewet (Pw).
In het besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2021 met behulp van een telefoonverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser ontving van 1 januari 2012 tot 24 mei 2017 een bijstandsuitkering. De uitkering is ingetrokken omdat eiser in detentie heeft gezeten. Eiser heeft zich vanaf van 7 februari 2018 meerdere keren bij verweerder gemeld voor een bijstandsuitkering, maar steeds geen (complete) aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Eiser heeft uiteindelijk op 21 oktober 2020 een aanvraag ingediend.
De gemeente heeft eiser vanaf 20 oktober 2020 bijstand toegekend. Verweerder heeft beslist dat eiser geen bijstand krijgt over de periode van 24 mei 2017 tot en met 19 oktober 2020. De gemeente heeft onderzocht of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiser bijstand met terugwerkende kracht moet krijgen. Dit is volgens verweerder niet zo.
Eiser is het hier niet mee eens. Eiser vindt dat de gemeente het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en hem bijstand met terugwerkende kracht moet toekennen. Eiser heeft meerdere keren geprobeerd om een aanvraag in te dienen, maar dit lukte steeds het niet. Het indienen van een complete aanvraag is te moeilijk voor eiser. Eiser verwijst tijdens de zitting naar het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). [1] Eiser vindt dat verweerder zich ouderwets opstelt door steeds op de eigen verantwoordelijkheid van eiser te wijzen voor het indienen van een complete aanvraag of het inschakelen van hulp. Eiser vindt dat de gemeente eerder hulpinstanties had moeten inschakelen omdat bij verweerder duidelijk moest zijn dat het hem niet zelfstandig lukte om een aanvraag in te dienen. De vele pogingen zijn daarom volgens eiser een bijzondere omstandigheid waardoor hem bijstand met terugwerkende kracht moet worden toegekend. Eiser vindt hierbij belangrijk dat verweerder op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet verplicht is om een onvolledige aanvraag buiten behandeling te stellen.
4. Als iemand vindt dat hij of zij vanaf een eerdere datum een bijstandsuitkering had moeten krijgen, dan heet dat ‘met terugwerkende kracht’. In de wet [2] en door de hoogste rechter [3] is bepaald dat iemand in principe alleen een bijstandsuitkering krijgt vanaf het moment dat diegene erom vraagt en niet eerder. Alleen in een hele bijzondere situatie kan iemand vanaf een eerdere datum dan de datum van indiening van de aanvraag een bijstandsuitkering krijgen.
5. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser zo dat hij met de verwijzing naar het rapport van de WRR een nieuw toetsingskader voor het aannemen van bijzondere omstandigheden voorstaat. Eiser wenst dat verweerder een andere benadering kiest ten aanzien van de zorgplicht die hij ten opzichte van eiser heeft. De rechtbank is echter gehouden de geldende wet- en regelgeving toe te passen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, die maken dat eiser recht heeft op bijstand in de periode vóór 20 oktober 2020. Van zulke bijzondere omstandigheden is namelijk alleen sprake als het eiser niet verweten kan worden dat hij niet eerder een aanvraag heeft ingediend. [4] Verweerder heeft zorgvuldig onderzoek gedaan naar of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiser niet eerder een volledige aanvraag heeft ingediend. Er is hierbij niet gebleken dat eiser psychische of medische problemen heeft waardoor hij de eerdere aanvragen niet kon doorzetten. Eiser heeft in april 2020 hulp gezocht bij familieleden. Er is niet gebleken dat eiser niet eerder hulp had kunnen zoeken om een complete aanvraag in te dienen. De omstandigheid dat eiser eerder heeft geprobeerd om eens bijstandsuitkering aan te vragen is daarom naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen bijzondere omstandigheid.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 23 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.‘Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid’ (WRR-rapport nr. 97 van 24 april 2017).
2.Artikel 43 en 44 van de Pw.
3.Bijvoorbeeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:377.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2528.