Overwegingen
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Eiser woont samen met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen in een woning boven zijn restaurant. Op 12 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag voor urgentie op medische gronden ingediend. Het gezin van vier personen deelt één slaapkamer. Door de medische problematiek van het oudste kind, krijgt geen van de gezinsleden genoeg rust door het ruimtegebrek bij de huidige woning.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de algemene voorwaarden uit de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht (hierna te noemen: Huisvestingsverordening) voor een urgentieverklaring. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie zoals genoemd in artikel 2.5.1. lid 2 sub c doordat de situatie van eiser is ontstaan door gezinsuitbreiding. Verweerder verwijst naar de artikelsgewijze toelichting van de Huisvestingsverordening waarin staat dat bij problemen bij gebrek aan woonruimte, bijvoorbeeld kamertekort na gezinsuitbreiding, dit niet als noodsituatie geldt en niet kan leiden tot urgentie. Verder voldoet eiser niet aan artikel 2.5.1. lid 2 sub d omdat de noodsituatie niet is ontstaan buiten eigen schuld en was de situatie te voorzien. Ook is er volgens verweerder niet voldaan aan artikel 2.5.1. lid 2 sub f omdat niet is gebleken dat een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is. Aangezien niet wordt voldaan aan deze algemene voorwaarden komt verweerder niet toe aan de specifieke voorwaarden die gelden voor een medische urgentie. Tenslotte ziet verweerder in de door eiser genoemde (persoonlijke) omstandigheden geen aanleiding om een uitzondering te maken op de regels en alsnog op basis van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen.
Is de urgentieregeling in strijd met de Huisvestingswet?
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring en voert aan dat sprake is van strijd met de Huisvestingswet. Eiser is dat van mening omdat in artikel 12 van de Huisvestingswet is bepaald dat de Huisvestingsverordening een urgentieregeling dient te bevatten voor gevallen waarin dit dringend noodzakelijk is. Als een voor een dergelijk geval geen regeling in de Huisvestingsverordening is opgenomen, dan zal dit alsnog moeten gebeuren. Tevens voert hij aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de plicht om te onderbouwen wat de noodzaak is voor het invoeren van de HuisvestingsverordeningUhUISVESTINGSVERORDENING en wat hij doet om schaarste op de woningvoorraad te voorkomen. Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan, aldus eiser. Ter onderbouwing verwijst hij naar pagina’s uit de Memorie van Toelichting die hoort bij de Huisvestingsweten een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Eiser trekt op zitting het deel van deze beroepsgrond dat ziet op het bindingsvereiste in.
4. Ten aanzien van een urgentieregeling, die ziet op de situatie van eiser, in de Huisvestingsverordening overweegt de rechtbank het volgende. Volgens artikel 12 van de Huisvestingswet kan verweerder in de Huisvestingsverordening bepalen dat voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die dringend woonruimte behoeven. In de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet staat dat verweerder bij gebruikmaking van deze bevoegdheid de criteria vaststelt volgens welke woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. Randvoorwaarde hierbij is dat mantelzorgers, personen die in blijf-van-mijn-lijfhuizen verblijven en verblijfsgerechtigden die voor de eerste keer een woning zoeken in ieder geval tot de urgente woningzoekenden behoren. Uit de Huisvestigingswet en de bijbehorende Memorie van Toelichting kan echter niet worden afgeleid dat verweerder verplicht is om een regeling op te nemen die ziet op de specifieke situatie van eiser.
5. Ten aanzien van de noodzaak voor de invoering van de Huisvestingsverordening overweegt de rechtbank als volgt. De Huisvestingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift. In een geschil over een besluit dat is genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift kan de vraag aan de orde worden gesteld of dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen (ook wel de exceptieve toetsing genoemd). De toetsing vindt plaats op de wijze als door de ABRvS is uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020.
6. De rechtbank is van oordeel dat de urgentieregeling uit de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet of algemene rechtsbeginselen. Eiser heeft gelijk dat het uitgangspunt is dat de gemeenteraad alleen van zijn bevoegdheden op grond van de Huisvestingswet gebruik kan maken als dat noodzakelijk is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Hierop is echter voor de urgentieregeling uitdrukkelijk een uitzondering gemaakt. In de Huisvestingswet is namelijk bepaald dat bij een urgentieregeling niet hoeft te worden onderbouwd waarom dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Dit wordt onderstreept door de door eiser aangehaalde Memorie van Toelichting. Daaruit blijkt namelijk ook dat de gemeenteraad altijd gebruik kan maken van haar bevoegdheid om een urgentieregeling in te voeren, ook als er geen sprake is van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste of leefbaarheidsproblemen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook niet in dat verweerder moet onderbouwen wat hij doet om schaarste op de woningmarkt te voorkomen.
7. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de vergunning moeten verlenen?
8. Eiser voert aan dat de aanvraag onterecht is afgewezen op grond van artikel 2.5.1 lid 2 onder c en f van de Huisvestingsverordening omdat er sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie en het noodzakelijk is om binnen zes maanden te verhuizen.
De grootte van de woonruimte beperkt namelijk de ontwikkeling van zijn kinderen. Het gezin deelt één slaapkamer en de aanwezige trap zorgt voor een gevaarlijke situatie. Voornamelijk wordt het kind met de diagnose autisme hierdoor getroffen. Om deze stelling te onderbouwen heeft eiser medische verslagen overlegd. Dit is een verslag van het UMC d.d. 3 juli 2019, een verslag van een jeugdarts KNMG d.d. 12 november 2020 en een verslag van een gedragsdeskundige van Reinaerde d.d. juli 2021. Het verslag van Reinaerde van juli 2021 is van na de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft ten tijde van het nemen van het besluit geen kennis genomen van de inhoud van dit verslag. Eiser meent dat op basis van de medische verslagen de relatie tussen de medische situatie van het kind en noodzaak van een andere woning binnen zes maanden wordt aangetoond. Ter zitting wordt ook aangevoerd door eiser dat de aanvraag ook niet had mogen worden afgewezen op grond van artikel 2.5.1 lid 2 onder d van de Huisvestingsverordening omdat de situatie niet was te voorzien.
8. In artikel 2.5.1 lid 2 van de Huisvestingsverordening staat het volgende:
(...)
Burgemeester en wethouders kunnen een woningzoekende urgent verklaren waarbij de volgende voorwaarden cumulatief uitsluitend van toepassing zijn:
(...)
c. er is sprake van een bijzondere persoonlijke noodsituatie;
d. de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en was door de woningzoekende niet te voorzien;
f. een verhuizing binnen zes maanden is noodzakelijk;
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om de vergunning te verlenen. Onvoldoende blijkt uit de medische verslagen dat sprake is van een persoonlijke noodsituatie die verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakt. Hierdoor wordt niet voldaan aan sub c en f van artikel 2.5.1 lid 2 van de Huisvestingsverordening. Aangezien de voorwaarden van artikel 2.5.1 lid 2 van de Huisvestingsverordening cumulatief van toepassing zijn, behoeft het gestelde van eiser ten aanzien van de afwijzingsgrond sub d geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
10. Verder voert eiser aan dat de hardheidsclausule onterecht niet is toegepast omdat er volgens eiser wel sprake is van een levensbedreigende situatie die niet langer houdbaar is. Hierdoor zou het niet verlenen van de urgentieverklaring leiden tot een bijzondere hardheid. Als motivering geeft eiser aan dat hij geen woning kan bekostigen in de particuliere sector. Verder geeft eiser aan dat hij valt binnen een groep kwetsbare personen omdat hij samen met zijn gezin verblijft op één kamer. Zijn kind heeft een eigen plek en ruimte nodig die hij niet kan geven. Hierdoor is het zeer lastig voor hem en zijn kinderen om zich te ontplooien. Ook zijn autistische kind kan de nodige rust niet vinden. Dit alles maakt dat er sprake is van een noodsituatie die voor eiser en zijn gezin niet langer houdbaar is.
11. Bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule komt aan verweerder beleidsvrijheid toe. De toepassing van deze bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Verweerder voert beleid dat er op neer komt dat de hardheidsclausule alleen wordt toegepast in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht moet worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) acht zij het beleid van verweerder dat de hardheidsclausule, gelet op het beperkte woningaanbod in de regio Utrecht slechts wordt toegepast in zeer incidentele noodgevallen, waaronder een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie wordt verstaan, niet onredelijk. De rechtbank heeft deze uitleg ook niet onredelijk bevonden.
12. Uit de huidige woonsituatie kan worden afgeleid dat eiser en zijn gezin in een lastige situatie verkeren en belang hebben bij een andere woonruimte. Maar dat de situatie in het huis van eiser niet ideaal is en dat eiser niet genoeg financiële middelen heeft om een woning in de vrije sector te huren, is hiervoor onvoldoende. Daarmee onderscheidt eiser zich onvoldoende van anderen die zich in soortgelijke omstandigheden bevinden.
13. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de afwijzing in strijd met de Grondwet of internationale verdragen?
14. Eiser voert ook aan dat verweerder handelt in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Europees Sociaal Handvest (ESH), het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en de Grondwet. Volgens eiser heeft hij met zijn gezin vanwege de huidige woonsituatie recht op een andere woning. Nu verweerder toestaat dat hij geen andere woning kan betrekken, handelt verweerder in strijd met de hiervoor vermelde regelgeving. Volgens eiser rust er op verweerder de positieve verplichting om verder te kijken. Ter onderbouwing verwijst hij naar meerdere (inter)nationale rapporten en rechtspraak.
15. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder met het afwijzende besluit in strijd handelt met de door eiser aangehaalde (internationale) regelgeving.
16. Uit rechtspraak van de ABRvSblijkt dat het door eiser aangehaalde artikelen 17 en 31 van het ESH zich niet voor rechtstreekse toepassing leent door de rechter, omdat deze bepaling naar zijn inhoud niet een ieder verbindt. Ook de beslissingen van het European Committee of Social Rights (ECSR)waar eiser naar verwijst, zijn niet bindend voor de verdragsluitende partijen. Daaraan kan in een procedure als deze geen rechtstreekse aanspraken worden ontleend. Bovendien zien deze beslissingen van het ECSR, net als overigens ook de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012, op de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen. Die situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiser, die immers legaal in Nederland verblijft en een woning heeft. Deze beslissingen zijn wel gezaghebbend en kunnen daarom een rol spelen bij de uitleg en toepassing van andere, wel rechtstreeks toepasbare, bepalingen, zoals artikel 8 van het EVRM. Dit neemt echter niet weg dat uiteindelijk de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan artikel 8 van het EVRM geeft, bepalend is.
17. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven en dat aan het effectief respecteren daarvan positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dit geval gaat het om de vraag of, hoewel niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, toch een urgentieverklaring moet worden verleend. In dit verband moet worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling. De rechtbank beantwoordt de vraag of zich in dit geval feiten of omstandigheden voordoen waaruit een positieve verplichting tot het verlenen van een urgentieverklaring voortvloeit, ontkennend. Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om zonder urgentieverklaring op enige wijze een gezinsleven met zijn vrouw en kinderen te hebben. Verweerder heeft daarom het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling -waarbij het in verband met het schaarse woningaanbod in de regio Utrecht als uitgangspunt hanteert dat slechts in uitzonderlijke situaties urgentie wordt aangenomen- zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om op de door hem gewenste wijze zijn gezinsleven vorm te geven.
18. Ook bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind van eiser. De belangen van het kind van eiser zijn onder ogen gezien, maar hebben verweerder er niet toe gebracht om af te zien van afwijzing van de urgentieaanvraag. De overlegde medische verslagen tonen namelijk niet aan dat er sprake is van een noodsituatie waarbij verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is. De rechtbank acht het standpunt van verweerder niet onredelijk
19. Verder bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de Grondwet is. In artikel 22, tweede lid, van de Grondwet is bepaald dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg van de overheid is. Deze bepaling brengt niet met zich dat de overheid voor alle burgers een woning moet garanderen. Van strijd met de Grondwet is daarom geen sprake. Bovendien heeft eiser op dit moment de beschikking over een woning.
20. De door eiser aangehaalde rapporten en (internationale) rechtspraak maken het voorgaande niet anders. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt dat de rapporten en rechtspraak in deze van toepassing zijn.
21. Gelet op het voorgaande slaagt deze grond niet.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
22. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen. Daarnaast heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op grond van de hardheidsclausule urgentie te verlenen. Verder is niet gebleken dat verweerder met de afwijzing van de urgentieaanvraag in strijd handelt met (internationale) wetgeving. De rechtbank laat het bestreden besluit dan ook intact.
23. Het beroep is ongegrond.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding