ECLI:NL:RBMNE:2021:5678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/675-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een onbekende opposant(e) tegen een eerdere uitspraak van 14 januari 2021, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit gebeurde omdat de opposant(e) het griffierecht niet had betaald en zijn identiteit niet tijdig had bekendgemaakt. De zitting voor het verzet vond plaats op 21 september 2021, waarbij de opposant(e) zelf niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels MRE. De verweerder was afwezig met bericht van verhindering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant(e) een aangetekende betalingsherinnering had ontvangen, maar niet tot betaling was overgegaan. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, en dat er geen zitting nodig was. De opposant(e) voerde aan dat zij nooit een correcte griffierechtnota had ontvangen en dat zij aanspraak wilde maken op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de griffierechtnota correct was en dat er geen sprake was van overschrijding van de termijn.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat het niet duidelijk was wie de schadevergoeding zou moeten ontvangen, gezien de onbekendheid van de indiener van het rechtsmiddel. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/675-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 op het verzet van

Onbekende opposant(e),

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant(e) heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren van 30 december 2019.
In de uitspraak van 14 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Opposante is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Verweerder is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 januari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant(e) het griffierecht niet heeft betaald en omdat de identiteit van opposant(e) niet binnen de beroepstermijn bekend is gemaakt. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met zijn of haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant(e) is de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021 niet juist omdat hij nimmer een correcte griffierechtnota heeft ontvangen, want anders had opposant(e) wel degelijk tijdig (deels) voor betaling van het griffierecht zorggedragen. Opposant(e) doet in verzet wederom een beroep op betalingsonmacht. Opposante had uitstel moeten krijgen om alsnog het griffierecht te betalen. Opposante verwijst naar de werkwijze van andere rechtbanken die wel uitstel verlenen. [bedrijf] is voorts ‘de indiener’ van het beroepschrift en is daarom zelf het griffierecht verschuldigd of is tot betaling hiervan gehouden. Opposante legt een Draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand over op basis waarvan tot nihilstelling/vermindering van het in rekening gebrachte griffierecht wordt verzocht. Deze verklaring heeft betrekking op de B.V. van de gemachtigde. Opposante verwijst in dit verband ook naar uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant [1] . De wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt. Ook wenst opposante aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De rechtbank stelt vast dat met dagtekening 23 oktober 2020 een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposant(e) is verzonden, met het verzoek om het verschuldigde griffierecht van € 48,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. De rechtbank heeft via de Track&Trace van PostNl vastgesteld dat de brief van
23 oktober 2020 door of namens de gemachtigde van opposant(e) is ontvangen op
27 oktober 2020. Nu de gemachtigde van opposant(e) de betalingsherinnering heeft ontvangen en daarna niet tot een betaling is overgegaan, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposant(e) terzake niet in verzuim is geweest.
Terecht griffierecht in rekening gebracht?
6. In verzet heeft opposant(e) aangevoerd dat de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt en dat in geval van ambtshalve splitsing maar éénmaal griffierecht is verschuldigd.
7. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 4 februari 2020 enkel betrekking heeft op de WOZ-waarde van het object [adres] te [plaats] . Om die reden is geen sprake van het administratief splitsen van zaken en is ook geen splitsingsbrief verzonden. De griffier heeft dan ook terecht griffierecht geheven voor het beroep dat namens opposant(e) is ingediend.
Tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
8. Opposant(e) heeft voorts aangevoerd dat de griffierechtnota op haar naam gesteld had moeten worden en niet op naam van de B.V. van haar gemachtigde. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens de gemachtigde willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van nota’s wel in.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering aan [bedrijf] zijn verzonden. Nu deze B.V. in de persoon van mr. D.A.N. Bartels voor opposant optreedt als gemachtigde, acht de rechtbank de tenaamstelling van de nota en herinnering en de adressering juist.
10. De rechtbank stelt verder vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de hoofdzaak (UTR 20/675) is vermeld en de namen van opposant(e) en verweerder. In de griffierechtnota en de betalingsherinnering is verder vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde loopt. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposante beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Het ligt vervolgens op de weg van de gemachtigde, die namens opposante het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze te volgen. Dit geldt ook voor het al dan niet verlenen van uitstel van betaling van griffierecht.
11. De gemachtigde van opposant(e) heeft in de verzetsprocedure een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposant(e) dit meermaals tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan en de rechtbank dit verzoek bij brief van 5 juni 2020 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
12. Voor het overige heeft opposant(e) in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
13. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In gevallen waarin de indiener van het rechtsmiddel onbekend is, is het niet mogelijk om schadevergoeding toe te kennen. Het is immers niet duidelijk bij wie of welke rechtspersoon het veronderstelde leed bestaat en aan wie die vergoeding betaald zou moeten worden. Daarnaast is gelet op het ontvangen beroepschrift geen sprake van een overschrijding van de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak had moeten doen. Daarom zal de rechtbank geen schadevergoeding toekennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.