ECLI:NL:RBMNE:2021:5564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3297
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van Wmo 2015 met betrekking tot persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden aanvroeg op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Verzoekster ontving eerder een pgb voor 7,5 uur per week, maar verweerder had haar een pgb van 2 uur per week toegekend voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meer hulp nodig heeft dan haar is toegekend.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster haar blokkeringsrecht heeft ingeroepen en het volledige medisch rapport van Oreon niet heeft vrijgegeven, wat verweerder belemmert in het beoordelen van haar recht op extra ondersteuning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de werkwijze van verweerder in lijn is met de rechtspraak en dat verzoekster niet heeft voldaan aan haar verplichting om medewerking te verlenen aan het onderzoek. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is dat de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening rechtvaardigt, en wijst het verzoek af.

De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen verzoekster en verweerder in het kader van de Wmo 2015 en de noodzaak voor een volledige beoordeling van de ondersteuningsbehoefte op basis van medisch advies. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en heeft de belangenafweging in het voordeel van verweerder laten uitvallen.

Uitspraak

Rechtbank Midden-Nederland

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3297
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid)

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wmo 2015 toegekend voor hulp bij het huishouden voor 2 uur per week over de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023.
Bij besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021 via Skype. Verzoekster is verschenen. De gemachtigde van verweerder is niet verschenen, met bericht van verhindering.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Verzoekster ontving over de periode van 24 maart 2014 tot en met 31 december 2014 pgb op grond van de Wmo voor hulp bij het huishouden voor 9 uur per week.
1.2.
Medio 2014 heeft Scio Consult op verzoek van verweerder een medisch advies opgesteld (het Scio-rapport).
1.3.
Over de periode van 24 november 2017 tot en met 23 november 2019 ontving verzoekster een pgb op grond van de Wmo 2015 voor hulp bij het huishouden voor 7,5 uur per week. Gemiddeld 2 uur per week daarvan betreft de basis ondersteuning en gemiddeld 5,5 uur per week betreft de extra ondersteuning. Verzoekster heeft in oktober 2019 gevraagd om verlenging van de laatstgenoemde indicatie.
1.4.
Verweerder heeft verzoekster gevraagd om mee te werken aan een medisch onderzoek en verzoekster heeft daarmee ingestemd. Het medisch onderzoek is verricht door Oreon en de medisch adviseur van Oreon heeft een medisch advies opgesteld. Het eerste concept van het medisch advies is op 14 juli 2020 door Oreon aan verzoekster voorgelegd. Verzoekster heeft dit advies geblokkeerd. In oktober 2020 heeft Oreon het vijfde concept van het advies verstuurd naar verzoekster.
1.5.
Gedurende de periode van het medisch onderzoek en de periode waarin verzoekster het blokkeringsrecht heeft ingeroepen, heeft verweerder de indicatie, zoals hiervoor vermeld onder 1.4, twee keer ambtshalve verlengd, de laatste keer tot 1 maart 2021. Op 7 maart 2021 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag van oktober 2019.
1.6.
In het primaire besluit heeft verweerder aan verzoekster een pgb toegekend voor hulp bij het huishouden voor 2 uur per week over de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2023.
1.7.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift van
7 maart 2021 wordt geacht mede te zijn gericht tegen het primaire besluit. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.8.
Bij uitspraak van 25 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst en een maatwerkvoorziening opgelegd voor een pgb voor hulp in het huishouden van 7,5 uur per week vanaf 16 maart 2021 tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar [1] .
1.9.
In het bestreden besluit handhaaft verweerder het primaire besluit, omdat verzoekster haar blokkeringsrecht niet heeft opgeheven.
1.10.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.11.
De voorzieningenrechter heeft van verzoekster voorafgaand aan de zitting de volgende stukken ontvangen:
  • een e-mailbericht d.d. 5 oktober 2021 van 23.05 uur, zonder de daarin genoemde brief van [A] , internist, van 10 augustus 2021 en de brief van [B] , revalidatiearts, van 9 september 2021;
  • een e-mailbericht d.d. 6 oktober 2021 van 15:23 uur met als bijlage een brief van [C] , orthopedisch chirurg van 5 oktober 2021;
  • een e-mailbericht d.d. 7 oktober 2021 van 14:01 uur, met als bijlagen de brief van
[A] van 10 augustus 2021 en de brief van [B] van 9 september 2021;
- een e-mailbericht d.d. 7 oktober 2021 van 14:03 uur, met als bijlagen
e-mailberichten van de heer [D] , werkzaam bij verweerder van 10 februari 2021 en 23 februari 2021 en een e-mailbericht van 3 maart 2021 van [E] , indicatie arts bij Oreon.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
In een geschil als het onderhavige, dient de voorzieningenrechter daarbij de vraag te beantwoorden of een onomkeerbare situatie kan ontstaan doordat iemand niet de zorg krijgt waarop zij stelt recht te hebben. Daarbij dient de aard en ernst van de beperkingen/ hulpbehoevendheid van de betrokkene te worden betrokken.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster laatstelijk een pgb is toegekend voor 7,5 uur per week voor hulp bij het huishouden. Uit de gedingstukken blijkt dat partijen zich in een impasse bevinden. Immers, verzoekster beroept zich op haar blokkeringsrecht en wil het volledige door Oreon opgemaakte rapport niet vrijgeven, omdat zij het niet eens is met een deel van de inhoud van dat rapport van Oreon, terwijl verweerder stelt dat verzoeksters recht op extra ondersteuning niet kan worden beoordeeld zolang zij door de blokkade van verzoekster geen kennis kan nemen van de gehele inhoud van het rapport van Oreon. Verzoekster ontvangt momenteel 2 uur per week huishoudelijke hulp. Ter zitting heeft zij aangegeven dat zij meer hulp nodig heeft en die niet krijgt. De voorzieningenrechter oordeelt, mede gezien de aard en de ernst van de beperkingen van verzoekster, dat gelet op het voorgaande niet kan worden gezegd dat er geen spoedeisend belang is.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5.1.
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
5.2.
In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en uit artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 blijkt dat verweerder voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken [2] .
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 een medisch advies heeft gevraagd aan Oreon. Voorts stelt de voozieningenrechter vast dat verzoekster aan het medisch onderzoek haar medewerking heeft verleend, maar dat zij met inroeping van haar blokkeringsrecht heeft geweigerd het volledige medisch rapport aan verweerder te verstrekken. In bezwaar heeft verzoekster een door haar aangepast (concept-)rapport van Oreon overgelegd.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt de verplichting om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is als bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 ook in, dat verzoekster eraan meewerkt dat verweerder kennis kan nemen van de resultaten van het medisch onderzoek van Oreon. Zonder dat laatste zou het eerste immers zinloos zijn voor het onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de CRvB van 12 mei 2020 [3] respectievelijk van 4 maart 2020 [4] . Met het in bezwaar overleggen van een door haar aangepast (concept-)rapport van Oreon, waarin een deel door verzoekster is weggehaald, heeft verzoekster niet voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.
9. Op grond van artikel 7:446, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet verzoekster in de gelegenheid worden gesteld om van de uitslag en de gevolgtrekking van een onderzoek ter beoordeling van haar gezondheidstoestand als eerste kennis te nemen om te kunnen beslissen of daarvan mededeling wordt gedaan aan anderen. De in 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 opgenomen verplichting om in het kader van de toepassing van de Wmo 2015 de redelijkerwijs nodige medewerking te verlenen ter uitvoering van de wet doet aan het blokkeringsrecht geen afbreuk. Ook doet het blokkeringsrecht geen afbreuk aan de uit dit artikel voortvloeiende verplichting. Het is aan verzoekster om een afweging te maken of zij al dan niet gebruik maakt van het blokkeringsrecht met de bijbehorende gevolgen.
10. De voorzieningenrechter oordeelt dat de werkwijze van verweerder tot op heden in lijn is met de vaste rechtspraak van de CRvB. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de volledige medische rapportage van Oreon nodig is om te kunnen beoordelen of verzoekster recht heeft op extra ondersteuning. Het is niet aan verzoekster om eenzijdig te bepalen dat een deel van die rapportage moet worden verwijderd en daardoor niet ter kennisneming kan komen van verweerder. Dit geldt ook nu verzoekster stelt dat de medisch adviseur van Oreon ten aanzien van het betreffende deel van de rapportage “haar eigen fantasie heeft toegepast”. Deze stelling is niet onderbouwd en door de voorzieningenrechter ook niet te verifiëren. Bovendien geldt dat, indien en voorzover deze stelling al juist zou zijn, verzoekster altijd de mogelijkheid heeft om haar kritiek op de rapportage van Oreon aan verweerder kenbaar te maken, al dan niet met de hulp van de artsen die verklaringen hebben opgesteld die in deze procedure zijn ingebracht ( [A] , [C] en [B] ).
11. In de uitspraak van 25 mei 2021 (zie onder 1.8.) heeft de voorzieningenrechter aan verzoekster een voorlopige voorziening toegekend in afwachting van de behandeling van haar bezwaar. Daarbij heeft de voorzieningenrechter er rekening mee gehouden dat de mogelijkheid aanwezig was dat verzoekster in bezwaar het rapport van Oreon alsnog zou vrijgeven wat mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot een toekenning van extra ondersteuning. De voorzieningenrechter constateert in deze procedure dat verzoekster haar blokkeringsrecht tot op heden niet heeft opgeheven en dat de patstelling waarin zij met verweerder zit, onveranderd is. Gelet op wat ter zitting is besproken acht de voorzieningenrechter de kans dat verzoekster het rapport zal vrijgeven verwaarloosbaar. Verzoekster kan uiteraard haar blokkeringsrecht blijven gebruiken, maar dit heeft als gevolg dat verweerder niet kan beoordelen of verzoekster recht heeft op extra ondersteuning.
Belangenafweging
12. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om te
twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet mede daarom geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Daarbij wordt verder meegewogen dat, als extra ondersteuning aan verzoekster zou worden toegekend en het bestreden besluit in beroep in stand blijft, verzoekster deze extra ondersteuning zal moeten terugbetalen. Dit vormt een restitutierisico. Ook wordt meegewogen dat er weliswaar in deze procedure een spoedeisend belang wordt aangenomen, maar de spoedeisendheid door verzoekster niet met (financiële) stukken is onderbouwd. Dat zich een onomkeerbare situatie voordoet indien de voorlopige voorziening niet wordt toegewezen is evenmin onderbouwd. Kortom, de voorzieningenrechter weegt de belangen aan de zijde van verweerder, mede gezien het voorlopig oordeel over de beroepsprocedure, zwaarder dan de belangen van verzoekster om extra ondersteuning te ontvangen in afwachting van de behandeling van haar beroep. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
13. De door verzoekster ingediende brieven van haar behandelaars, [A] , [B] en [C] (zie 1.11) maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verweerder zich in het bestreden besluit, begrijpelijkerwijs, op het standpunt heeft gesteld dat brieven van behandelaars beoordeeld dienen te worden door een medisch adviseur van Oreon.
De medisch adviseur heeft immers de deskundigheid om aan de hand van vastgestelde beperkingen de ondersteuningsbehoefte vast te stellen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.UTR 21/1101.
2.Uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.