5.2.In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en uit artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 blijkt dat verweerder voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 een medisch advies heeft gevraagd aan Oreon. Voorts stelt de voozieningenrechter vast dat verzoekster aan het medisch onderzoek haar medewerking heeft verleend, maar dat zij met inroeping van haar blokkeringsrecht heeft geweigerd het volledige medisch rapport aan verweerder te verstrekken. In bezwaar heeft verzoekster een door haar aangepast (concept-)rapport van Oreon overgelegd.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt de verplichting om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is als bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 ook in, dat verzoekster eraan meewerkt dat verweerder kennis kan nemen van de resultaten van het medisch onderzoek van Oreon. Zonder dat laatste zou het eerste immers zinloos zijn voor het onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de CRvB van 12 mei 2020respectievelijk van 4 maart 2020. Met het in bezwaar overleggen van een door haar aangepast (concept-)rapport van Oreon, waarin een deel door verzoekster is weggehaald, heeft verzoekster niet voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.
9. Op grond van artikel 7:446, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet verzoekster in de gelegenheid worden gesteld om van de uitslag en de gevolgtrekking van een onderzoek ter beoordeling van haar gezondheidstoestand als eerste kennis te nemen om te kunnen beslissen of daarvan mededeling wordt gedaan aan anderen. De in 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 opgenomen verplichting om in het kader van de toepassing van de Wmo 2015 de redelijkerwijs nodige medewerking te verlenen ter uitvoering van de wet doet aan het blokkeringsrecht geen afbreuk. Ook doet het blokkeringsrecht geen afbreuk aan de uit dit artikel voortvloeiende verplichting. Het is aan verzoekster om een afweging te maken of zij al dan niet gebruik maakt van het blokkeringsrecht met de bijbehorende gevolgen.
10. De voorzieningenrechter oordeelt dat de werkwijze van verweerder tot op heden in lijn is met de vaste rechtspraak van de CRvB. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de volledige medische rapportage van Oreon nodig is om te kunnen beoordelen of verzoekster recht heeft op extra ondersteuning. Het is niet aan verzoekster om eenzijdig te bepalen dat een deel van die rapportage moet worden verwijderd en daardoor niet ter kennisneming kan komen van verweerder. Dit geldt ook nu verzoekster stelt dat de medisch adviseur van Oreon ten aanzien van het betreffende deel van de rapportage “haar eigen fantasie heeft toegepast”. Deze stelling is niet onderbouwd en door de voorzieningenrechter ook niet te verifiëren. Bovendien geldt dat, indien en voorzover deze stelling al juist zou zijn, verzoekster altijd de mogelijkheid heeft om haar kritiek op de rapportage van Oreon aan verweerder kenbaar te maken, al dan niet met de hulp van de artsen die verklaringen hebben opgesteld die in deze procedure zijn ingebracht ( [A] , [C] en [B] ).
11. In de uitspraak van 25 mei 2021 (zie onder 1.8.) heeft de voorzieningenrechter aan verzoekster een voorlopige voorziening toegekend in afwachting van de behandeling van haar bezwaar. Daarbij heeft de voorzieningenrechter er rekening mee gehouden dat de mogelijkheid aanwezig was dat verzoekster in bezwaar het rapport van Oreon alsnog zou vrijgeven wat mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot een toekenning van extra ondersteuning. De voorzieningenrechter constateert in deze procedure dat verzoekster haar blokkeringsrecht tot op heden niet heeft opgeheven en dat de patstelling waarin zij met verweerder zit, onveranderd is. Gelet op wat ter zitting is besproken acht de voorzieningenrechter de kans dat verzoekster het rapport zal vrijgeven verwaarloosbaar. Verzoekster kan uiteraard haar blokkeringsrecht blijven gebruiken, maar dit heeft als gevolg dat verweerder niet kan beoordelen of verzoekster recht heeft op extra ondersteuning.
12. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om te
twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet mede daarom geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Daarbij wordt verder meegewogen dat, als extra ondersteuning aan verzoekster zou worden toegekend en het bestreden besluit in beroep in stand blijft, verzoekster deze extra ondersteuning zal moeten terugbetalen. Dit vormt een restitutierisico. Ook wordt meegewogen dat er weliswaar in deze procedure een spoedeisend belang wordt aangenomen, maar de spoedeisendheid door verzoekster niet met (financiële) stukken is onderbouwd. Dat zich een onomkeerbare situatie voordoet indien de voorlopige voorziening niet wordt toegewezen is evenmin onderbouwd. Kortom, de voorzieningenrechter weegt de belangen aan de zijde van verweerder, mede gezien het voorlopig oordeel over de beroepsprocedure, zwaarder dan de belangen van verzoekster om extra ondersteuning te ontvangen in afwachting van de behandeling van haar beroep. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
13. De door verzoekster ingediende brieven van haar behandelaars, [A] , [B] en [C] (zie 1.11) maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verweerder zich in het bestreden besluit, begrijpelijkerwijs, op het standpunt heeft gesteld dat brieven van behandelaars beoordeeld dienen te worden door een medisch adviseur van Oreon.
De medisch adviseur heeft immers de deskundigheid om aan de hand van vastgestelde beperkingen de ondersteuningsbehoefte vast te stellen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.