ECLI:NL:RBMNE:2021:5502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/4115-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbendheid bij gedeeltelijke intrekking van monumentale status en omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om de vraag of eisers, die naast een perceel wonen waar een monumentaal object staat, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij een besluit tot het gedeeltelijk intrekken van de monumentale status van dat object. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 12 november 2021 uitspraak gedaan in het verzet en het beroep van eisers tegen een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. Het college had in een besluit van 19 maart 2020 de monumentale status van een koetshuis, dat onderdeel uitmaakte van een pension, gewijzigd, waardoor het koetshuis niet langer als monument werd aangemerkt. Eisers, die zich benadeeld voelden door deze wijziging, stelden dat zij als omwonenden belanghebbenden zijn en dat het college hen ten onrechte niet als zodanig had aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat omwonenden geen belanghebbenden zijn bij het aanwijzen van een object als monument, niet van toepassing is op het gedeeltelijk intrekken van een monumentale status. De rechtbank concludeerde dat eisers wel degelijk belanghebbenden zijn, omdat de wijziging van de monumentale status invloed heeft op hun fysieke leefomgeving. De rechtbank verklaarde het verzet en het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde het college in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4115-V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 op het verzet en het beroep in de zaak tussen
[A]en
[B]uit [woonplaats] , opposanten in verzet, eisers in beroep, maar voor de leesbaarheid hierna: eisers,
(gemachtigde: mr. J. Veltman).
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, het college

(gemachtigden: mr. R.A.M. Elbers, en mr. M. de Blocq van Scheltinga Kronenberg).

Inleiding

1.1
Aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: het perceel) staat een pension met een koetshuis. In het besluit van 21 december 1999 (
de monumentale aanwijzing) heeft het college het pension als monument aangewezen. Uit de redengevende omschrijving bij de monumentale aanwijzing volgt dat de monumentale status zich ook uitstrekt tot het koetshuis. De eigenaar van het pension vindt dit onterecht en heeft bezwaar gemaakt. Twee medewerkers van de gemeente hebben vervolgens nader onderzoek gedaan en geconcludeerd dat het koetshuis niet monumentwaardig is. Naar aanleiding hiervan is er in 2000 een conceptwijziging van de redengevende omschrijving opgesteld waarin het koetshuis geen monumentale status meer heeft, maar het college heeft dit niet in een besluit op bezwaar vastgelegd. De eigenaar heeft zijn bezwaar ingetrokken.
1.2
In de veronderstelling dat het koetshuis geen monumentale status meer heeft, is de eigenaar van het pension in september 2019 begonnen met het aanbrengen van zonnepanelen op het dak van het koetshuis. Op 2 september 2019 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat dit op grond van de Erfgoedverordening Rheden 2017 zonder omgevingsvergunning niet is toegestaan, omdat het koetshuis nog steeds als monument is aangewezen. De beoogde wijziging van de redengevende omschrijving uit 2000 heeft immers, voor zover bekend, nooit geleid tot een wijziging van de monumentale aanwijzing. Het college heeft de eigenaar daarom onmiddellijk een bouwstop opgelegd.
1.3
Op advies van de commissie Cultuurhistorie Rheden Rozendaal, die het koetshuis niet monumentwaardig acht, heeft het college besloten om de wijziging van de redengevende omschrijving uit 2000 alsnog officieel vast te stellen. In het besluit van 19 maart 2020 (
het primaire besluit) heeft het college de monumentale aanwijzing zo gewijzigd dat de monumentale status alleen nog geldt voor het pension en niet meer voor het koetshuis. Hiermee vervalt de vergunningplicht voor het plaatsen van zonnepanelen; het koetshuis is namelijk geen monument meer.
1.4
Eisers wonen naast het perceel aan de [adres 2] . Vanuit hun tuin hebben zij zicht op het dak van het koetshuis. Zij zijn het er niet mee eens dat het koetshuis geen monumentale status meer heeft. Volgens eisers ontsieren de (inmiddels vergunningvrije) zonnepanelen zowel het koetshuis als de monumentale omgeving. Bovendien hebben eisers last van de felle weerkaatsing van het zonlicht via de zonnepanelen in hun tuin. Zij hebben daarom bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5
Met het besluit op bezwaar van 12 oktober 2020 (
het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers nietontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college geen belanghebbenden zijn. Dat betekent dat het college het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld. Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 februari 2021 heeft deze rechtbank het beroep van eisers kennelijk ongegrond verklaard. [1] Eisers hebben verzet ingesteld tegen de uitspraak.
1.6
Het verzet en het beroep zijn op 8 september 2021 door de rechtbank op een zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

Het verzet
2. Het beroep van eisers is door de rechtbank in de uitspraak van 3 februari 2021 ongegrond verklaard, omdat de rechtbank het met het college eens was dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder het beroep van eisers eerst op een zitting te behandelen. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank moet in verzet beoordelen of in de uitspraak terecht is geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst van de zaak was, en dat het beroep van eisers dus zonder behandeling op een zitting kon worden afgedaan. De rechtbank kijkt daarbij nog niet of eisers ook gelijk hebben met hun beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat het beroep van eisers ten onrechte als kennelijk is afgedaan.
4. In deze zaak is de rechtbank het met eisers eens dat het beroep niet zonder behandeling op een zitting kon worden afgedaan. Uit de hierna te bespreken beroepsgrond over de belanghebbendheid van eisers blijkt dat hun betoog in ieder geval twijfel oproept over de uitkomst van de zaak. Het verzet is daarom gegrond, waarmee de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2021 vervalt. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat de uitspraak werd gedaan.
Het beroep
5. Partijen zijn in de uitnodiging voor de zitting van 8 september 2021 gewezen op de mogelijkheid dat de rechtbank ook (meteen) uitspraak op het beroep kan doen. Naast het verzet is ook het beroep op deze zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat er geen nader onderzoek meer nodig is en doet daarom ook uitspraak op het beroep. [2] De rechtbank verklaart ook het beroep gegrond. Waarom dat zo is, legt zij hierna uit.
6.1
Alleen belanghebbenden bij een besluit kunnen daartegen beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat omwonenden, huurders en andere gebruikers geen belanghebbenden zijn bij een besluit tot het al dan niet aanwijzen van een object als monument. Natuurlijke personen zijn alleen belanghebbenden als zij eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigden zijn van het aan te wijzen object. [3] Eiser hebben in beroep aangevoerd dat deze rechtspraak van de Afdeling hier niet van toepassing is, omdat het daarin gaat over het wel of niet aanwijzen van een object. In deze zaak gaat het om het gedeeltelijk intrekken/wijzigen van een al verleende monumentale status. Volgens eisers zijn zij in zo’n geval wel belanghebbenden.
6.2
De rechtbank is het met eisers eens. Uit de zinsnede “al dan niet” begrijpt de rechtbank dat de rechtspraak van de Afdeling van toepassing is op besluiten tot het wel of niet aanwijzen van een object als monument. Het is begrijpelijk dat omwonenden in die gevallen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat het besluit om een object wel of niet als monument aan te wijzen geen effect heeft op hun fysieke leefomgeving. Dat is anders als een object zijn monumentenstatus verliest. Dan zal in veel gevallen immers geen omgevingsvergunning meer nodig zijn voor wijzigingen aan dat object, waar dat eerder nog wel het geval was. In dit geval is dat ook al gebeurd. De zonnepanelen zijn inmiddels vergunningvrij geplaatst en eisers kunnen daar dus niet tegen op kunnen komen in bezwaar in beroep. Juist dat gevolg, namelijk dat er bij recht veranderingen aan het object mogelijk worden gemaakt zonder dat daar voor eisers rechtsmiddelen tegen open staan, kan invloed hebben op de fysieke leefomgeving van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank worden eisers daarom rechtstreeks in hun belangen geraakt door het primaire besluit.
6.3
Gelet hierop heeft het college eisers ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbenden bij het primaire besluit. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De vernietiging heeft tot gevolg dat het college opnieuw op het bezwaar van eisers moet beslissen, waarbij het college ervan uit moet gaan dat eisers belanghebbenden zijn.

Conclusie

7. Omdat de rechtbank het verzet en het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij het college in de proceskosten die eisers hiervoor hebben gemaakt. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten van eisers voor de beroepsmatige rechtsbijstand van hun gemachtigde vast op € 1.870,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-- en met wegingsfactor 1). Eisers hebben verder verzocht om een vergoeding van hun reiskosten. De rechtbank stelt de reiskosten van eisers vast op € 58,40 (retour trein Dieren - Utrecht ad. € 14,60 voor twee personen). Dat betekent dat de rechtbank het college veroordeelt in de proceskosten van eisers tot een bedrag van in totaal € 1.928,40.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 178,-- aan hen vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het verzet gegrond;
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.928,40;
 bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 178,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak over het verzet kunt u niet in hoger beroep.
Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

2.Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2774, en van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4122.