ECLI:NL:RBMNE:2021:5474
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling waarde niet te hoog
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De eiser, die de waarde van zijn woning te hoog vond vastgesteld, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente. De waarde was vastgesteld op € 346.000,- per 1 januari 2019, maar de eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 311.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 september 2021, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, en een taxateur van de gemeente aanwezig was.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de woning heeft vergeleken met andere vergelijkbare woningen en voldoende gegevens heeft overgelegd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verkoopprijs van de door eiser aangedragen vergelijkingswoning niet leidde tot een lagere waarde voor zijn woning, omdat deze woning niet representatief was voor de marktwaarde van vergelijkbare woningen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 346.000,- niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.