ECLI:NL:RBMNE:2021:5471
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten was vastgesteld op € 1.042.000,- voor het belastingjaar 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 951.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de taxatiematrix niet aan eiser heeft verstrekt, maar heeft dit gebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de informatieachterstand in beroep was hersteld.
De rechtbank heeft de woning van eiser, een vrijstaande woning uit 1921, beoordeeld aan de hand van de door verweerder overgelegde taxatiematrix en taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten die door verweerder zijn gebruikt voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. Eiser had aangevoerd dat de woning op een smal perceel ligt en dat de m³ prijs van de serre afwijkt van de prijs in de taxatiewaardeset. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de correcties die zijn toegepast op de waarde gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-, alsook het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.