ECLI:NL:RBMNE:2021:5377

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
21/2652
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de beoordeling van weigeringsgronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2021, betreft het een beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiser had op 10 juni 2020 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college had in een primair besluit van 23 september 2020 dit verzoek afgewezen, maar in een bestreden besluit van 10 mei 2021 werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard en werd het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Eiser ging echter in beroep tegen dit bestreden besluit, omdat hij vond dat er meer documenten openbaar gemaakt moesten worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit niet tijdig had beslist op het bezwaar van eiser, maar oordeelt dat deze overschrijding van de beslistermijn niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van het besluit. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de onzorgvuldigheid van de procedure en de toepassing van weigeringsgronden voor bedrijfs- en fabricagegegevens. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt en dat het college niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: E. Kemperman).

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van bepaalde documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
In het besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het verzoek van eiser gedeeltelijk wordt toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het Wob-verzoek van eiser
1. Eiser heeft op 10 juni 2020 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Hij vraagt om openbaarmaking van het volgende:
1. Over de periode van 1 september 2014 t/m 1 april 2016: alle e-mail- en whatsappberichten (inclusief bijlagen) over: (a) Project [A] en de voorbereidingen voor het bestemmingsplan [A] (b) de werkzaamheden en de voorbereiding daarvan die in deze periode zijn verricht op het composteerterrein [composteerterrein] (c) de voorbereiding en de planning van de verwijdering van het puin van composteerterrein [composteerterrein] (d) de voorbereiding en planning van de aanleg van parkeerplaats bij [A] 3;
2. Documenten en whatsapp- en e-mailberichten over het aantreffen van loodvervuiling in het midden van composteerterrein [composteerterrein];
3. De onderbouwende documenten van de inschatting die in 2015 is gemaakt van de hoogte van de kosten voor het verwijderen van het puin van het composteerterrein [A], voorafgaand aan de in november 2015 gemaakte kostenafspraak tussen college en de initiatiefnemer ten bedrage van € 63.500 (zoals in memo bijgevoegd bij Wob-verzoek van eiser);
4. Documenten, facturen, whatsapp- en emailberichten van de werkzaamheden, de voorbereiding en de rapportage daarvan verricht door [bedrijf] in de maanden februari en maart 2016 op het composteerterrein, inclusief de analyseresultaten van de bemonstering die in dit kader heeft plaatsgevonden; en
5. Informatie die te maken heeft met de behandeling van raadsvoorstel 2016-311 in de gemeenteraad in september 2016. Alle stukken en vragen die door de raadsfracties op en na 8 september 2016 over dit onderwerp zijn ingediend en de antwoorden daarop van het college, wenst eiser te ontvangen.
Besluitvorming verweerder
2. In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen omdat - kort gezegd - volgens verweerder sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Over onderdeel 5, het raadsvoorstel 2016-311, heeft verweerder overwogen dat de door eiser gevraagde informatie al openbaar is en dat het verzoek op dit punt wordt afgewezen (artikel 7, tweede lid, sub b, van de Wob).
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser gegrond verklaard en hij heeft op 18 mei 2021 alsnog een aantal documenten verstrekt aan eiser. Verweerder heeft de persoonsgegevens in deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob weggelakt. Verder heeft verweerder op grond van artikel 10, eerste lid, sub c, van de Wob geweigerd documenten met bedrijfs- en fabricagegegevens te verstrekken. Daaronder vallen volgens verweerder documenten, offertes en facturen en kostenramingen in het kader van onderzoeken naar (mogelijke) bodemverontreiniging. Verweerder geeft verder aan dat veel e-mails zijn weggegooid na afronding van de zaak. Ook heeft verweerder geen Whatsapp-berichten aangetroffen. Deze gegevens kunnen daarom niet aan eiser worden verstrekt. Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij de gevraagde stukken van de behandeling van het raadsvoorstel 2016-311 alsnog aan eiser zal toesturen. Deze informatie is weliswaar al openbaar toegankelijk via het webarchief, maar kan moeilijk vindbaar zijn.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij zich in het bestreden besluit niet langer op het standpunt stelt dat er sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Eerdere uitspraak van 22 juli 2021
4. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank op 22 juli 2021 uitspraak heeft gedaan over een geschil tussen partijen over een eerder Wob-verzoek van eiser, van 25 juni 2019. Dit Wob-verzoek heeft net als het onderhavige Wob-verzoek betrekking op het project [A], maar ziet alleen op documenten over het puinonderzoek dat heeft plaatsgevonden op het composteerterrein [composteerterrein]. De rechtbank heeft op 22 juli 2021 het beroep gegrond verklaard en opdracht gegeven aan verweerder om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Beoordeling beroepsgronden eiser
5. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal deze hierna bespreken.
Overschrijding van de beslistermijn
6.1
Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit uiterlijk op 10 maart 2021 had moeten nemen. Verweerder heeft de beslistermijn overschreden door pas te beslissen op 10 mei 2021.
6.2
Verweerder bestrijdt niet dat de beslistermijn in de bezwaarfase is overschreden, maar geeft aan dat dit te maken had met drukte bij verweerder en de corona-maatregelen.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift van eiser heeft beslist. De bezwaartermijn eindigde op 4 november 2020. Omdat er een bezwaarschriften-commissie was ingesteld, was de beslistermijn van verweerder op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb twaalf weken. De rechtbank heeft in het dossier geen bericht aangetroffen dat verweerder de beslistermijn heeft verdaagd. Verweerder had daarom voor 27 januari 2021 het besluit op bezwaar moeten nemen, maar heeft dit pas op 10 mei 2021 gedaan. Voor zover eiser aanvoert dat het bestreden besluit door deze gang van zaken onrechtmatig is, slaagt deze beroepsgrond echter niet. De enkele overschrijding van de beslistermijn leidt er namelijk niet toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Eiser heeft verder geen aanvullende omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser ook geen beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
Afwijken van het advies van de bezwaarschriftencommissie
7.1
Eiser stelt dat verweerder in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb ongemotiveerd heeft afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft op 4 januari 2021 namelijk geadviseerd om een overzicht te maken van de stukken die verweerder wel heeft verstrekt aan eiser en welke niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom hij dit advies niet opvolgt.
7.2
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting het standpunt ingenomen dat hij op grond van de Wob niet verplicht is om een dergelijk overzicht op te stellen. Naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2021 is verweerder desalniettemin bezig met het maken van een overzicht van de stukken die al eerder aan eiser zijn verstrekt. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij in dit overzicht ook de stukken zal opnemen die hij in onderhavige zaak aan eiser heeft verstrekt.
7.3
De rechtbank overweegt dat het standpunt van verweerder dat de Wob geen verplichting kent tot het vervaardigen van documenten (zoals een inventarislijst) op zichzelf juist is. Een bestuursorgaan kan echter op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden zijn om bij verstrekking van de openbaargemaakte stukken duidelijk te maken welke stukken hij verstrekt. [1] Dit kan door middel van een inventarislijst, maar kan ook op andere wijze.
7.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb in beginsel in het bestreden besluit moet uitleggen waarom hij afwijkt van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De rechtbank constateert dat dit niet is gedaan. Omdat verweerder deze motivering alsnog in het verweerschrift en ter zitting heeft gegeven, en dus alsnog inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij op dit punt van het advies is afgeweken, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het besluit om deze reden niet in kan stand kan blijven. Eiser is niet in zijn belangen geschaad, mede gelet op hetgeen verderop in deze uitspraak wordt overwogen over het bestreden besluit.
Weigeringsgrond bedrijfs- en fabricagegegevens
8.1
Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte beroept op de mogelijkheid van artikel 10, eerste lid, sub c, van de Wob om documenten niet openbaar te maken omdat deze documenten - kort gezegd - bedrijfs- en/of fabricagegegevens bevatten. Deze weigeringsgrond dient namelijk restrictief te worden uitgelegd. Bovendien zijn de door eiser gevraagde documenten al vijf of zes jaar oud, waardoor de bedrijfs- en/of fabricagegegevens niet meer actueel zijn. Volgens eiser is het ook niet geloofwaardig dat alle documenten (waaronder e-mails) die verweerder om deze reden weigert openbaar te maken onder het bereik van deze weigeringsgrond vallen. Eiser voert in aansluiting daarop aan dat verweerder ten onrechte deze weigeringsgrond toepast op documenten met milieu-informatie. Verweerder heeft nagelaten om bij documenten met milieu-informatie een afweging te maken tussen vertrouwelijkheid enerzijds en openbaarmaking anderzijds, zoals artikel 10, vierde lid, van de Wob wel voorschrijft.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ook uit wat oudere documenten bedrijfsgegevens kunnen worden afgeleid en dat verweerder deze documenten dus terecht op grond van artikel 10, eerste lid, sub c, van de Wob heeft geweigerd openbaar te maken. Verweerder geeft aan dat geen sprake is van documenten met milieu-informatie in de zin van artikel 10, vierde lid, van de Wob. Het gaat om gegevens die te maken hebben met aanbestedingen en dus om financiële en bedrijfsgegevens. Dat de aanbesteding betrekking heeft op bodemonderzoek, maakt niet dat sprake is van milieu-informatie. Verweerder stelt verder dat alle informatie die hij heeft en openbaar kan maken, al aan eiser is gegeven.
8.3
De rechtbank overweegt, zoals ook is aangegeven in de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 22 juli 2021, dat uit vaste jurisprudentie volgt dat een bestuursorgaan in beginsel per alinea van een document moet motiveren op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Daarvan kan worden afgezien als het steeds gaat om dezelfde of vergelijkbare informatie en herhaalde motivering daarom geen redelijk doel dient. [2]
8.4
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aan deze verplichting heeft voldaan. Verweerder heeft slechts in het algemeen aangegeven dat hij documenten, offertes, facturen en kostenramingen in het kader van onderzoeken naar (mogelijke) bodemverontreiniging niet verstrekt omdat dit bedrijfs- en fabricagegegevens zijn. Dit is niet voldoende specifiek in het licht van de hiervoor weergegeven verplichting. Verweerder had op zijn minst per document moeten aangeven waarom openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Dit heeft verweerder niet gedaan. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit daarom wordt vernietigd. Verweerder dient in een nieuw besluit op bezwaar inzichtelijk te maken welke documenten hij weigert te verstrekken en welke weigeringsgrond daarop van toepassing is en waarom. Voor zover verweerder delen uit documenten weglakt dient hij per weggelakt gedeelte aan te geven welke weigeringsgrond er is toegepast en waarom. Tevens moet verweerder bekijken of de documenten ook enkel feitelijk informatie bevatten die mogelijk wel verstrekt kan worden. Ook als verweerder het standpunt inneemt dat de geheimhouding van de Aanbestedingswet (op grond van artikel 2.57, tweede lid) op bepaalde documenten van toepassing is, dient verweerder aan te geven welke documenten op basis van dit artikel niet worden verstrekt en waarom.
8.5
Omdat verweerder niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht kan de rechtbank ook niet beoordelen of verweerder terecht een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, sub c, van de Wob en of verweerder – zoals eiser stelt – mogelijk ten onrechte deze weigeringsgrond toepast op documenten met milieu-informatie. Aan een bespreking van deze beroepsgronden komt de rechtbank dus niet toe. Verweerder zal, zoals hiervoor is overwogen, een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
E-mailberichten
9.1
Eiser stelt dat het aannemelijk is dat er meer e-mails zijn dan verweerder nu heeft verstrekt. Verweerder heeft namelijk tijdens een hoorzitting op 7 mei 2018 van een eerder Wob-verzoek van eiser aangegeven dat het dossier [A] (waar ook het onderhavige -verzoek van eiser betrekking op heeft) een enorm dossier betreft dat bestaat uit duizenden
e-mails. Verweerder heeft echter maar een paar e-mails verstrekt, die weinig inhoudelijke informatie bevatten. Eiser acht het bovendien niet aannemelijk dat verweerder al e-mails heeft weggegooid, omdat het dossier nog niet is afgerond
9.2
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat het ondoenlijk was om alle e-mails over dit project te bewaren. Veel is weggegooid omdat het niet meer relevant was. Verweerder stelt dat hij herhaaldelijk bij de betrokken collega’s heeft nagevraagd of zij nog e-mails hebben, zonder resultaat. Ook heeft er enkele jaren geleden een opschoning plaatsgevonden bij de overschakeling naar een ander computersysteem, waarbij veel e-mails zijn weggegooid.
9.3
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (meer) onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, documenten toch onder dat bestuursorgaan berusten. [3]
9.4
De rechtbank stelt vast dat zij geen inzicht heeft in welke documenten verweerder heeft verstrekt aan eiser en welke documenten niet zijn verstrekt. De rechtbank kan daarom ook niet beoordelen of de mededeling van verweerder dat hij niet meer e-mails heeft gevonden, aannemelijk is. Verweerder dient daarom in het nieuwe besluit op bezwaar ook inzichtelijk te maken welke documenten hij reeds heeft verstrekt aan eiser naar aanleiding van het Wob-verzoek van 10 juni 2020.
9.5
Daarnaast dient verweerder te motiveren hoe hij heeft gezocht naar aanleiding van het Wob-verzoek van eiser, welke systemen/personen/gegevensdragers zijn geraadpleegd en waarom deze wijze van zoeken volstaat. [4] Uit het bestreden besluit blijkt dit immers niet en de opmerking in het verweerschrift dat herhaaldelijk bij de betrokken collega’s is nagevraagd of zij nog e-mails hadden, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende concreet. De beroepsgrond slaagt.
Documenten die betrekking hebben op het raadsvoorstel 2016-311
10. Ter zitting is gebleken dat eiser - ondanks de toezeggingen van verweerder in het bestreden besluit en in het verweerschrift - de gevraagde documenten van de raadsbehandeling 2016-311 nog steeds niet heeft ontvangen. De rechtbank verzoekt verweerder om deze stukken binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak aan eiser toe te sturen, voor zover verweerder dat nog niet heeft gedaan.
Onzorgvuldige procedure bezwaarschriftencommissie
11.1
Tot slot stelt eiser dat sprake is van een onzorgvuldige bezwaarprocedure, omdat de bezwaarschriftencommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de door eiser geschetste context van de zaak en de rol die de documenten met milieu-informatie daarin spelen. De bezwaarschriftencommissie had onderzoek moeten doen en advies moeten geven aan verweerder hoe hij moet omgaan met milieu-informatie.
11.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepsprocedure de aangewezen route is als eiser het niet eens is met het bestreden besluit.
11.3
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit ter beoordeling voorligt en niet (sec) het advies van de bezwaarschriftencommissie. [5] Eventuele gebreken aan het advies van de bezwaarschriftencommissie komen voor rekening van verweerder. Verweerder dient immers te beoordelen of het advies van de commissie deugdelijk is (op grond van artikel 3:9 van de Awb). Los hiervan, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het advies van de bezwaarschriftencommissie onvolledig is of om andere redenen niet deugdelijk zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank geen bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van B.A. Rietema, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2276
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van ABRvS van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:666.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3027.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2437.
5.Zie ook: CRvB 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1939