ECLI:NL:RBMNE:2021:5282
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen bestuurlijke boete wegens schijnzelfstandigheid in de bakkerij
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was opgelegd vanwege een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), waarbij eiseres werd verweten dat haar neef, de heer [A], zonder de vereiste verblijfsvergunning arbeid had verricht in haar bakkerij. Eiseres stelde dat de heer [A] de onderneming daadwerkelijk had overgenomen en dat er geen sprake was van schijnzelfstandigheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd voor de schijnzelfstandigheid van de heer [A]. De rechtbank concludeerde dat de heer [A] feitelijk arbeid heeft verricht voor eiseres, zonder dat hij het ondernemingsrisico droeg of zelfstandig functioneerde. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd om haar stellingen te onderbouwen, waaronder de claim dat er sprake was van een overgangsperiode waarin de heer [A] werd ingewerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete van € 4.000,- gehandhaafd blijft. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van eiseres.