ECLI:NL:RBMNE:2021:5234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/3008
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering bij migrerend werknemerschap en de noodzaak tot bezwaar en beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2021, betreft het een geschil over studiefinanciering voor een migrerend werknemer. Eiseres, een EU-burger, had een aanvraag ingediend voor studiefinanciering voor de periode van januari 2021 tot en met december 2021. In het primaire besluit van 24 februari 2021 werd haar studiefinanciering toegekend voor de eerste vier maanden, maar de aanvraag voor de daaropvolgende maanden werd afgewezen op basis van de nationaliteitseis. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 juni 2021. Eiseres stelde beroep in, waarbij zij aanvoerde dat de werkwijze van verweerder haar dwong om bezwaar en beroep in te stellen om te voorkomen dat het besluit formele rechtskracht kreeg.

De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had, ondanks dat zij inmiddels studiefinanciering voor het gehele jaar had gekregen. De rechtbank stelde vast dat de werkwijze van verweerder, waarbij studiefinanciering voor migrerende werknemers voor korte periodes werd toegekend, niet voldoende duidelijk was en dat eiseres zich genoodzaakt voelde om juridische stappen te ondernemen. De rechtbank oordeelde dat de werkwijze van verweerder niet was vastgelegd en dat dit eiseres in een onzekere positie bracht. Hierdoor was het beroep gegrond en werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 2.030,- werden vastgesteld, evenals het griffierecht van € 49,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres voor de periode van januari 2021 tot en met april 2021 studiefinanciering toegekend in de vorm van een lening en een studentenreisproduct (weekreisrecht). Over de periode van mei 2021 tot en met december 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om studiefinanciering afgewezen.
In het besluit van 7 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [1995] en is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie of een daarmee gelijkgestelde staat. Eiseres is op 1 augustus 2020 begonnen met de master Public International Law aan de [universiteit]. Eiseres heeft op 13 januari 2021 bij verweerder een aanvraag om studiefinanciering ingediend.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiseres studiefinanciering en een weekreisrecht toegekend voor de periode januari 2021 tot en met april 2021, omdat zij wordt beschouwd als migrerend werknemer. Voor de periode mei 2021 tot en met december 2021 heeft verweerder het verzoek om studiefinanciering afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 4 juni 2021 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat aan haar studiefinanciering wordt toegekend in de vorm van een weekreisrecht voor de periode mei 2021 tot en met juni 2021. Voor de periode juli 2021 tot en met december 2021 heeft verweerder het verzoek om studiefinanciering wederom afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 7 juni 2021 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De aanvraag van eiseres is slechts gedeeltelijk toegekend, omdat van de overige periode (nog) niet kan worden vastgesteld dat zij een migrerend werknemer is. Eiseres kan volgens verweerder om verlenging van de studiefinanciering vragen als zij van mening is dat zij nog steeds aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
5. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 16 augustus 2021 aan eiseres studiefinanciering toegekend in de vorm van een lening en een weekreisrecht voor de periode juli 2021 tot en met december 2021.
6. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder in het primaire besluit ten onrechte haar aanvraag om studiefinanciering voor de periode mei 2021 tot en met december 2021 heeft afgewezen. Eiseres erkent dat ten tijde van het primaire besluit nog niet vaststond dat zij voor die periode ook kon worden aangemerkt als een migrerend werknemer. Verweerder had echter de besluitvorming voor de overige periode moeten aanhouden in afwachting van aanvullende bewijsstukken over die periode. Door de werkwijze van verweerder om voor migrerende werknemers het recht op studiefinanciering steeds voor kortere periodes toe te kennen en voor de overige periode af te wijzen wordt eiseres genoodzaakt om hiertegen bezwaar en beroep in te dienen. Eiseres wil hiermee voorkomen dat het besluit formele rechtskracht krijgt en de aanvraag in de toekomst kan worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. De rechtbank beantwoordt als eerste ambtshalve de vraag of eiseres procesbelang heeft, aangezien aan eiseres inmiddels over de periode van mei 2021 tot en met december 2021 studiefinanciering is toegekend. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook werkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een enkel formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een procesbelang heeft. De beroepsgronden van eiseres zien niet op het verkrijgen van studiefinanciering over het jaar 2021, maar op de wijze van toekenning voor beperkte perioden en afwijzing van de overige periode. Hiermee streeft eiseres een resultaat na dat voor haar feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat hierin voldoende procesbelang bij een oordeel van de rechtbank is en acht het beroep ontvankelijk.
9. De rechtbank verder stelt vast dat nu eiseres inmiddels voor het gehele jaar 2021 studiefinanciering toegekend heeft gekregen het in deze procedure dus alleen nog gaat om de vraag of verweerder aan eiseres een proceskostenvergoeding moet geven omdat zij door de werkwijze van verweerder was genoodzaakt om een bezwaar- en beroepsprocedure in te stellen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De CRvB heeft in een uitspraak van 30 augustus 2017 overwogen dat verweerder studiefinanciering voor studenten die migrerende werknemers zijn periodiek toekent en heeft daarover geoordeeld dat verweerder periodiek mag controleren of nog wordt voldaan aan de vereisten van het migrerend werknemerschap. [2] De CRvB heeft zich niet expliciet uitgelaten over de huidige werkwijze van verweerder, waarbij studiefinanciering voor een migrerende werknemer voor een korte periode wordt toegekend en voor de overige periode wordt afgewezen.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de praktijk een aanvraag om studiefinanciering van een migrerend werknemer niet periodiek maar voor het gehele jaar beoordeelt. Voor de periode waarvoor een student bewijsstukken heeft overgelegd en waaruit blijkt dat in die periode is of wordt voldaan aan de voorwaarden voor het migrerend werknemerschap wordt studiefinanciering toegekend. Voor de overige maanden, waarvan nog niet kan worden vastgesteld of wordt voldaan aan de voorwaarden voor het migrerend werknemerschap, wordt de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de student hiervoor niet in bezwaar en beroep hoeft te gaan, omdat het vaste praktijk van verweerder is dat als een student in de toekomst nieuwe bewijsstukken overlegt, het recht op studiefinanciering wordt herzien voor de periode waar deze bewijsstukken op zien, ook al is de aanvraag om studiefinanciering voor die periode eerder al afgewezen.
12. De rechtbank kan eiseres volgen in haar standpunt dat zij zich - door de werkwijze van verweerder - genoodzaakt voelde om bezwaar en beroep in te stellen tegen de afwijzing van het verzoek om studiefinanciering voor de periode mei 2021 tot en met december 2021 in bezwaar, en de periode juli 2021 tot en met december 2021 in beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat het verzoek van eiseres om studiefinanciering in 2021 voor het gehele jaar is beoordeeld en voor een groot deel is afgewezen, zonder dat daarbij door verweerder in het (primaire) besluit is vermeld dat dit op een later moment alsnog kan worden toegekend als eiseres nieuwe bewijsstukken aanlevert. Uit het dossier blijkt ook niet dat eiseres hierover op een ander moment (bij de aanvraag of voor de bezwaarfase) door verweerder is geïnformeerd. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verweerder gelegen, aangezien voor een werkwijze is gekozen waarbij de aanvraag van migrerende werknemers voor het gehele jaar wordt beoordeeld, terwijl tegelijkertijd studiefinanciering slechts voor een korte periode wordt toegekend en toekenning voor de overige periodes op een later moment alleen nog mogelijk is als er aanvullende documenten worden aangeleverd. Verweerder had dit duidelijker kenbaar moeten maken. In het bestreden besluit heeft verweerder er weliswaar op gewezen dat eiseres eind juni 2021 om verlenging van de studiefinanciering kan vragen als zij van mening is dat zij nog steeds aan de voorwaarden voldoet, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, gelet op het volgende.
13. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat in de praktijk altijd wordt gekeken naar nieuwe stukken die na een eerdere afwijzing worden opgestuurd en dat artikel 4:6 van de Awb niet wordt tegengeworpen. Verweerder heeft echter ook aangegeven dat deze werkwijze nergens is vastgelegd. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat ergens is vastgelegd dat eiseres gedurende het jaar om verlenging kan vragen, zonder dat hierbij aan haar wordt tegengeworpen dat zij geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de eerdere afwijzing over die periode. De door verweerder genoemde ‘vaste praktijk’ is dus niet terug te vinden in beleid of anderszins. Dat betekent voor eiseres dat zij zich dus nergens concreet op kan beroepen en dat zij geen garantie heeft dat artikel 4:6 van de Awb niet aan haar wordt tegengeworpen als er bijvoorbeeld bij een latere beoordeling van nader toegestuurde bewijsstukken van migrerend werknemerschap een fout wordt gemaakt en zij daartegen in bezwaar wenst te gaan.
14. Gelet op deze omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat eiseres, om haar recht op studiefinanciering zeker te stellen, geen risico heeft willen nemen en bezwaar en beroep heeft ingesteld. De door verweerder gekozen, maar niet vastgelegde, werkwijze biedt haar immers geen zekerheid. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat verweerder is gehouden om de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep te vergoeden. Wat eiseres verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer, gelet op het voorgaande.
15. Het beroep is gegrond. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.030,-.
16. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres betalen (artikel 8:41 van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.030,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2840.