ECLI:NL:RBMNE:2021:5186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
16/257547-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel, niet strafbaar door psychische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2020 heeft geprobeerd opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in haar woning. De verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis in het kader van schizofrenie, heeft gaspitten van een gasfornuis opengedraaid en een waxinelichtje aangestoken, met de intentie een explosie te veroorzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict niet toerekeningsvatbaar was, gezien haar psychische toestand. Hierdoor kon het bewezen verklaarde niet aan haar worden toegerekend, en werd zij ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie had aanvankelijk een tbs-maatregel met dwangverpleging gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat een zorgmachtiging voor zes maanden, op basis van de Wet forensische zorg, meer passend was. De rechtbank heeft de verdachte de zorgmachtiging verleend, waarmee zij de noodzakelijke behandeling kan ondergaan in een minder verstrekkend kader dan tbs. De zaak benadrukt de impact van psychische aandoeningen op de strafbaarheid van verdachten en de noodzaak van passende zorg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/257547-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid 2.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 januari 2021, 19 april 2021 en 15 juli 2021. Tevens heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van deze rechtbank op 6 augustus 2021 het verzoek tot wraking behandeld en op 12 augustus 2021 beslist dat dit verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Tevens was aanwezig mr. M. van Harskamp, advocaat te Utrecht, raadsvrouw van verdachte in de gelijktijdige procedure ter zake de gevorderde zorgmachtiging.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 5 oktober 2020 in [woonplaats] , heeft geprobeerd opzettelijk brand te stichten of een ontploffing teweeg te brengen in haar woning aan de [adres]
,waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest;
dit is
subsidiairten laste gelegd als voorbereiding van een brandstichting of het teweeg brengen van een ontploffing.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Verdachte ontkent stellig het tenlastegelegde te hebben gepleegd. Het klopt dat zij een e-mail naar haar bewindvoerder heeft gestuurd, maar zij heeft niet daadwerkelijk gehandeld zoals zij in deze e-mail heeft verwoord; zij heeft geen gaspitten opengedraaid, noch een kaars aangestoken en evenmin haar woning achtergelaten op de wijze zoals deze door de brandweer is aangetroffen. Verdachte geeft aan dat niet zij, maar een ander verantwoordelijk is voor de aangetroffen situatie. Dit alternatieve scenario is niet onaannemelijk. Naar dit scenario is geen nader onderzoek gedaan door de politie, er zijn bijvoorbeeld geen camerabeelden bekeken. Om die reden dient al een vrijspraak te volgen.
Het standpunt van verdachte is dat zijzelf wel de persoon is geweest die gewag heeft gemaakt van de situatie aan de bewindvoerder. Het arriveren van allerlei hulpdiensten is het gevolg van de door haar gedane melding.
Verder was er bij verdachte – gelet op haar toestand – geen sprake van opzet, zodat zij ook om die reden moet worden vrijgesproken. Daarnaast volgt uit het dossier niet dat er levensgevaar en of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest, zodat verdachte daarvan (partieel) dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen gas voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van het plegen van dit misdrijf. Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht -het artikel waarin voorbereiding van een misdrijf strafbaar is gesteld- is met een ander doel bedacht en ziet niet op onderhavige situatie. Verdachte dient dan ook van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 primair heeft begaan.
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij op 5 oktober 2020, omstreeks 10:16 uur, de opdracht kregen om te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Aldaar zou de bewoonster de gaskraan open gedraaid hebben. (..) Zij hoorde vervolgens dat de deur geopend werd en dat de brandweerman een hoog percentage gas in het appartement meette. Zij hoorde dat er voor de openstaande keukendeur een brandend waxinelichtje stond en dat de bewoonster niet in de woning aanwezig was. Na enige tijd hoorde zij van de brandweerman dat de woning veilig was om te betreden. Zij hoorde van de brandweer dat zij de hoofdgasleiding in de woning en de gaskraan bij het gasfornuis hadden dichtgedraaid. [2]
Op maandag 5 oktober 2020 schreef [ploegleider] Ploegleider, het volgende:
Hedenmorgen werden wij geroepen naar de [adres] in [woonplaats] voor een gaslucht. (..)De bewoonster zou verward zijn en de gaskraan opengezet hebben. In de hal voor de deur van het appartement hebben we een sterke gaslucht geroken. Onze explosiegevaarmeter gaf in deze hal een hele lichte waarde aan nl 2% LEL. (nb bij 100% LEL is de gas/ luchtverhouding explosief.) (..)We hebben vervolgens de voordeur opengebroken. Direct achter de deur was een brandend waxinelichtje geplaatst op de afvalbak. In de keuken die er vlak achter was stonden de gaspitten van het gasfornuis open. In een snelle actie is het waxinelichtje gedoofd en de gaskraan in de keuken dicht gedraaid. Het gasfornuis hebben we gelaten hoe we het aantroffen hebben. Dit m.o. schouw van de politie. De woning is heel snel doorzocht. De hoofdkraan in de meterkast is daarbij dicht gezet. Alle ramen zijn open gezet. Er is niemand aangetroffen. We hebben max. 9% LEL gemeten in de woning op het moment van binnentreden. Door ventilatie is die waarde snel minder geworden. Bij de gemeten concentraties was ontsteking, en dus een explosie niet mogelijk. Wanneer deze situatie langer was blijven duren, was een gasexplosie zeker reëel geweest. Met vriendelijke groet, [ploegleider] , Ploegleider. [3]
Verbalisant [verbalisant 2] die op 5 oktober 2020 ter plaatse was, werd aangesproken door de bewindvoerder. Hij hoorde dat de bewindvoerder tegen hem zei dat hij in de ochtend een mailtje had gehad van [verdachte] van [1968] . De letterlijke tekst uit de mail is in het proces-verbaal opgenomen:
From: [verdachte] (..)Sent: Monday, October 5, 2020 10:14:00 AMTo: [A ] Cc: Bewindsbureau Utrecht (Rechtbank Midden-Nederland)Subject: Huisuitzetting/laatste geldGoedemorgen, vandaag zal de uitzetting plaats vinden en wil ik graag het laatste geld ontvangen. Omdat ik me sinds 17 feb. zwaar genaaid voel door Justitie en politie, zie Facebook pagina You're my inspiration en Twitter [naam] , heb ik in de woning het gasfornuis open gedraaid en een waxinelichtje aangestoken, met de intentie een explosie te veroorzaken. Ondanks alle mail correspondentie tussen u en mij waar de rechtbank niets mee doet lijkt uw verzoek tot ontslag erop dat u mij handelingsonbekwaam wil hebben. Ik sta in mijn recht maar dankzij de corruptie die duidelijk is krijgt u vast en zeker uw zin. Ik weet dat ik de enige echte [verdachte] ben, na mijn bekering [naam] genoemd, en ik weet wat ik 52 jaar gegeven heb. Omdat ik geen explosie heb gehoord zal men wel hebben gehoord wat ik van plan was, maar dat mijn stem al 52 jaar te horen is was ook al duidelijk, waarvan de laatste 5 jaar wereldwijd. Mijn recht krijg ik niet, mijn geld ook niet, ik geef u daarom een goede reden om me te laten arresteren (poging tot...) en de psychiatrie in te stoppen, daar hoor ik thuis zo vindt men. Ik zou voor alles wat ik heb gegeven (en weer terug ga nemen) wel graag het laatste [4] geld krijgen waar ik voor gewerkt heb, dan kan ik sigaretten kopen voor tijdens het wachten op de politie.Mevrouw [verdachte]BSN [BSN nummer] [5]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in het onderzoek naar de poging tot het veroorzaken van een ontploffing in een appartement, [adres] te [woonplaats] , het volgende bevonden.
Het betreft een woning op de zesde verdieping van een flatgebouw van tien verdiepingen. Het gebouw bestaat uit 120 appartementen.
Verder verklaart zij dat zij heeft gesproken met Errol Lemans van de afdeling Vergunning, Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht. Zij heeft hem gevraagd wat het effect van een explosie kan zijn, in aanmerking genomen dat het een appartement betreft op de 6de verdieping en dat links en rechts andere appartementen zijn gelegen. (…) Bij een explosie gaat de zwakste schakel er als eerste uit. Meestal zijn dat de ramen. (…) Verspreiding van glas en ander puin wordt groter als de explosie op een grotere hoogte plaats vindt. Dus als de ruiten eruit gaan, lopen mensen die zich op straatniveau bevinden gevaar om door de brokstukken geraakt te worden. (…) Hij geeft aan dat de situatie in potentie gevaarlijk was. [6]
Bewijsoverwegingen
Alternatief scenario
Verdachte ontkent stellig het tenlastegelegde te hebben gepleegd. Het klopt volgens de verdediging dat zij een e-mail naar haar bewindvoerder heeft gestuurd, maar zij heeft niet daadwerkelijk gehandeld zoals zij in deze e-mail heeft verwoord; zij heeft geen gaspitten opengedraaid, noch een kaars aangestoken en evenmin haar woning achtergelaten op de wijze zoals deze door de brandweer is aangetroffen. Verdachte heeft geïmpliceerd dat niet zij, maar een ander verantwoordelijk is voor de aangetroffen situatie. Dit alternatieve scenario is niet onaannemelijk en had nader onderzocht moeten worden, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat het verdachte is geweest die de gaspitten van het gasfornuis heeft opengedraaid en een kaars heeft aangestoken voordat zij de woning heeft verlaten. De rechtbank heeft daarbij gelet op de beelden van verdachte ten tijde van haar vertrek uit de woning (op 5 oktober 2020 omstreeks 09:20 uur) en de e-mail die verdachte vervolgens heeft verstuurd aan haar bewindvoerder (op 5 oktober 2020 omstreeks 10:14 uur), waarin zij schrijft dat zij in de woning het gasfornuis heeft open gedraaid en een waxinelichtje heeft aangestoken, met de intentie een explosie te veroorzaken. De in haar e-mail beschreven handelingen, komen precies overeen met de wijze van uitvoering en de situatie zoals deze door de brandweer is aangetroffen nadat zij de woning had verlaten. De gaskraan stond open, er stond een waxinelichtje te branden en de woning was verlaten.
Het scenario dat iemand anders dan verdachte in haar woning precies die handelingen heeft verricht zoals verdachte die in haar e-mail heeft omschreven, acht de rechtbank gelet op het feit dat zij met niemand over een dergelijke e-mail heeft gesproken en de korte tijdspanne tussen het verlaten van de woning door verdachte en het versturen van de e-mail door haar, niet aannemelijk.
Nadere overwegingen met betrekking tot strafbare poging
De rechtbank is – evenals de officier van justitie – van oordeel dat het opendraaien en het laten openstaan van de gaspitten en het aansteken van een waxinelichtje in de buurt van deze gaspitten, terwijl verdachte daarna de woning heeft verlaten, op zichzelf voldoende is om te spreken van een voltooide poging een ontploffing teweeg te brengen. Deze handelingen kunnen worden aangemerkt als een begin van uitvoering, nu deze naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van de brandweer en een medewerker van de gemeente Utrecht volgt dat de situatie die verdachte in het leven heeft geroepen tot een ontploffing kon leiden indien de aangetroffen situatie langer had voortgeduurd, terwijl op die locatie gevaar voor goederen en personen te duchten was. In dit verband dient te worden opgemerkt dat van een poging ook sprake kan zijn indien het aardgas/ luchtmengsel ten tijde van het ingrijpen door derden (in dit geval de brandweer) nog niet een explosieve waarde heeft bereikt (HR 25-09-2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD1821 (onder 3.6.3)).
Heeft verdachte de aanmerkelijke kans op een ontploffing bewust aanvaard?
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook het voorwaardelijk opzet heeft gehad om door middel van het opendraaien van de gaspitten van het fornuis en het aansteken van een kaars een ontploffing teweeg te brengen. De rechtbank leidt dit af uit de feiten en omstandigheden waaronder verdachte de gaskraan heeft opengedraaid. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is haar handelen er op gericht geweest ervoor te zorgen dat de woning zich vulde met gas, hetgeen - naar algemene ervaringsregels leren - de aanmerkelijke kans in zich draagt dat een ontploffing kan ontstaan: op enig moment ontstaat een mengsel van gas en lucht dat met een enkele vonk kan ontploffen. Dat verdachte kennis had van dit risico en zich bewust was van het ontploffingsgevaar, leidt de rechtbank af uit de e-mail van verdachte die zij ongeveer een uur later heeft verstuurd nadat zij de woning had verlaten. In deze e-mail heeft zij aangegeven dat zij in de woning het gasfornuis heeft open gedraaid en een waxinelichtje heeft aangestoken, met de intentie een explosie te veroorzaken. Door vervolgens weg te gaan bij de woning heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de kans op ontploffing willens en wetens aanvaard. Dat verdachte haar bewindvoerder bij deze e-mail op de hoogte heeft gebracht dat zij de gaspitten heeft opengedraaid en een waxinelichtje heeft aangestoken en dat zich daarna geen explosie heeft voorgedaan, doet daar in de ogen van de rechtbank niet aan af, zeker niet omdat zij in deze e-mail ook heeft aangegeven dat zij een explosie wilde veroorzaken en heeft gezegd dat men wel gehoord zou hebben wat zij van plan was omdat zij geen explosie had gehoord.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een poging heeft ondernomen een ontploffing teweeg te brengen, waardoor gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
zij op 5 oktober 2020 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een (flat)woning aan de [adres] , met dat opzet in die (flat)woning gaspitten van een gasfornuis heeft opengedraaid en open heeft laten staan ten gevolge waarvan gas vrij de woning in stroomde en een kaars heeft aangestoken en vervolgens die woning heeft verlaten, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Poging tot opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Beroep op vrijwillige terugtred
De raadsman heeft bepleit dat sprake was van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk.
De verdediging heeft aangevoerd dat de e-mail van verdachte ertoe heeft geleid dat een in potentie gevaarlijke situatie is voorkomen. Het is niet aannemelijk dat iemand anders dan verdachte de bewindvoerder heeft ingelicht. Indien de buurman eveneens melding heeft gedaan, hoeft dat ook niet in de weg te staan aan een vrijwillige terugtred. De hulpdiensten waren heel snel ter plaatse.
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is van een vrijwillige terugtred. Dat verdachte een e-mail heeft gestuurd aan de bewindvoerder doet er niet aan af. Het is niet aan verdachte te danken dat zich geen explosie heeft voorgedaan. Zij heeft niets gedaan om de explosie te voorkomen. Toevallig heeft de bewindvoerder de e-mail direct gelezen en heeft hij direct opgetreden. Als de bewindvoerder van verdachte dit niet direct had gedaan, was de situatie niet zodanig geweest dat de hulpdiensten de gevolgen konden beletten. Het had ook zo maar gekund dat de afspraak in verband met de woninguitzetting langer op zich had laten wachten.
Voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred is mede bepalend of er sprake
is geweest van een, in geheel of overwegende mate, tot spontane wil van de verdachte te
herleiden besluit om voltooiing van het voorgenomen delict te verhinderen. De
beantwoording van de vraag of gedragingen van een verdachte zo’n vrijwillige terugtred
opleveren hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte rond 10:15 uur, ongeveer een uur nadat zij haar woning verlaten had, een e-mail naar haar bewindvoerder heeft gestuurd (in cc aan het bewindsbureau van de rechtbank Utrecht). In deze e-mail geeft zij aan dat zij de intentie heeft een explosie te veroorzaken, dat zij geen explosie heeft gehoord en vraagt om geld om sigaretten te kopen tijdens het wachten op de politie. Naast het feit dat de bewindvoerder alsmede het bewindsbureau geen hulpdiensten zijn om een dergelijke melding te doen, kan de rechtbank uit de inhoud van de tekst van de e-mail niet een wilsbesluit van verdachte afleiden dat zij hiermee een explosie heeft willen voorkomen. Zo vraagt zij in de e-mail bijvoorbeeld niet aan haar bewindvoerder om direct hulpdiensten in te schakelen om een mogelijk gevaarzettende situatie te beëindigen. Dat de bewindvoerder naar aanleiding van de inhoud van de e-mail besluit een melding bij de politie te doen, is niet een van verdachtes wil afhankelijke omstandigheid. De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend geweest om de gevolgtrekking te wettigen dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred door de verdachte.
Het beroep op vrijwillige terugtred wordt dan ook verworpen.
Verdachte is echter niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van 9 juli 2021, opgemaakt door H.C. Went, psychiater en GZ-psycholoog P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere.
Er is gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. De stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Schizofrenie is een chronische stoornis en er zijn voldoende aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde floride psychotisch ontregeld was.
Omdat verdachtes intelligentie intact is en haar denken samenhangend verloopt, kan het
lijken dat zij op sommige gebieden redelijk functioneert. Direct onder het oppervlak
echter, is er sprake van diepgaand disfunctioneren in alle facetten van het leven, gezien haar
gestoorde realiteitstoetsing met verminderde grip op haar (agressieve) impulsen.
Het ten laste gelegde raakt de kern van verdachtes pathologie. Buren en politie zaten al
geruime tijd in haar paranoïde waansysteem. In het mailtje dat ze op de dag van het ten
laste gelegde aan haar bewindvoerder stuurde, deed ze psychotische uitspraken die volledig
in lijn zijn met haar waansysteem betreffende politie en Justitie: verdachte schreef zich
"zwaar genaaid" te voelen "door Justitie en politie", sprak over "corruptie die duidelijk is" en
redenen om haar "de psychiatrie in te stoppen" omdat zij daar, "zo vindt men" thuis hoort.
Het motief is gekleurd door de paranoïdie. De boosheid, ingegeven vanuit de paranoïdie, is
zo gestuwd dat de grip op haar handelen verdwijnt. Ze heeft geen zicht op de reële
consequenties van haar handelen. Retrospectief zegt zij over het ten laste gelegde dat dit in
scene is gezet, om haar erin te luizen.
Om bovengenoemde redenen adviseert het onderzoekend team om verdachte het ten laste
gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in voornoemde rapporten genoemde gronden over. De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend, en zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 oktober 2021 gevorderd dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan haar de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel) zal opleggen.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit gepleegd. Er is sprake van diepgaand disfunctioneren op alle levensgebieden, zowel intieme als niet intieme relatievorming, werken en wonen, gezien haar gestoorde realiteitstoetsing met verminderde grip op haar (agressieve) impulsen.
Aangezien verdachte haar medisch psychiatrisch dossier bij GGZ Altrecht heeft laten vernietigen, is het door het onderzoekend team niet te achterhalen geweest hoe snel zij in het verleden stabiliseerde bij klinische behandelingen. De laatste jaren is zij uit beeld geraakt bij de zorginstelling, ondanks meerdere opnames in het verleden.
Geen deskundige heeft zich uitgelaten over de duur van de behandeling. Er zijn veel risicofactoren. Verdachte is onvoorspelbaar. De recidivekans op gewelddadig handelen is groot.
Aan de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging is ingevolge artikel 37a, eerste lid, Sr voldaan. De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen eist dit. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het begane feit is een misdrijf genoemd in lid 1 onder 2 van dat artikel.
Op 6 oktober 2021 heeft de officier van justitie tevens een verzoekschrift om een zorgmachtiging ingediend. Aan de voorwaarden voor het verlenen van een zorgmachtiging is volgens de officier van justitie voldaan.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte niet de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen. Uit de rapportages blijkt dat ook andere maatregelen volstaan, al dan niet in een vrijwillig kader. Ten aanzien van verdachte zijn andere opties nog niet geprobeerd en in het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit is een zorgmachtiging, mede gelet op de rapportages van deskundigen, voldoende.
De raadsvrouw mr. M. van Harskamp heeft ten aanzien van de zorgmachtiging primair verzocht om afwijzing van het verzoek omdat verdachte een voorkeur heeft voor zorg op vrijwillige basis.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om tot het afgeven van een zorgmachtiging over te gaan.
Beide raadslieden zijn het eens met de deskundigen dat voldoende vertrouwen in de zorgmachtiging kan worden gesteld om ernstig nadeel te laten afnemen en zijn het oneens met de officier van justitie dat tbs meer beveiliging voor de maatschappij zou bieden. Gelet op de adviezen van de deskundigen kan gesteld worden dat aan de criteria voor het afgegeven van een zorgmachtiging is voldaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 21 december 2020 van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte –behoudens een aan haar opgelegde geldboete wegens vernieling– niet eerder veroordeeld is.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage van 9 juli 2021, opgemaakt door H.C. Went, psychiater en GZ-psycholoog P.E. Geurkink, GZ-psycholoog. Uit de rapportage van de deskundigen volgt dat verdachte intensieve psychiatrische zorg nodig heeft. De laatste jaren is betrokkene uit beeld geraakt bij de zorginstelling, ondanks meerdere opnames in het verleden. De jaren daaraan voorafgaand zijn er echter wel aanwijzingen dat betrokkene met medicatie bij periodes redelijk heeft kunnen functioneren. Beide deskundigen hebben geadviseerd dat een FPA qua setting voldoende toegerust is voor behandeling van verdachte, hetgeen zou kunnen plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging. De gemaximeerde termijn is zes maanden en kan worden verlengd, naar beoordeling van de behandelend psychiater. Indien de rechtbank inschat dat dit een te onzeker traject is, dan rest de mogelijkheid om tbs met dwangverpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen. Behandelingen in een voorwaardelijk kader zijn niet mogelijk gezien het ontbrekend ziektebesef en ziekte-inzicht. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van 30 augustus 2021, welk advies aansluit bij de conclusies van de NIFP-deskundigen.
Voorbereiding van een zorgmachtiging
Ambtshalve heeft de officier van justitie op 4 augustus 2021 besloten om een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17 Wet verplichte ggz op grond van artikel 2.3 Wet forensische zorg jo art. 5:19 Wet verplichte ggz voor verdachte voor te bereiden.
De officier van justitie is van oordeel dat aan de criteria voor verplichte zorg en de uitgangspunten van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is voldaan.
Op 6 oktober 2021 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een zorgmachtiging te verlenen voor verdachte, voor de duur van 6 maanden, voor de voorgestelde vormen van verplichte zorg. Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis die kan leiden tot ernstig nadeel. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan, de medische verklaring en het advies van de geneesheer-directeur.
Overwegingen omtrent tbs-maatregel
Ondanks dat de officier van justitie op 6 oktober 2021 een verzoekschrift heeft ingediend om een zorgmachtiging te verlenen voor verdachte, heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 7 oktober 2021 de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging gevorderd.
De rechtbank overweegt over de gevorderde oplegging van de tbs-maatregel dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij haar vastgestelde stoornis een gevaar vormt voor anderen. Aan de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel is derhalve voldaan. Vast staat ook dat verdachte behandeling nodig heeft en dat die behandeling dient plaats te vinden binnen een voldoende beveiligde setting.
De rechtbank ziet echter mogelijkheden om verdachte de vereiste behandeling te laten ondergaan in een minder verstrekkend kader dan de maatregel tbs met dwangverpleging. Gelet op het subsidiariteitsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat een lichtere afdoening het meest passend is.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte geen criminele inslag heeft, ze ondanks haar reeds jarenlang aanwezige stoornis (op een boete voor vernieling in 2019 na) niet is veroordeeld en dat beide deskundigen hebben geadviseerd verdachte, indien mogelijk, te laten behandelen in het kader van een zorgmachtiging. In elk geval concludeert de rechtbank dat het opleggen van de tbs-maatregel te verstrekkend is, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging ervan.
De verdachte moet verder -kort samengevat- klinisch behandeld worden, aldus het advies van de gedragsdeskundigen. Deze behandeling zal plaats moeten vinden in het kader van een (civiele) zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. Een verzoekschrift daartoe is door de officier van justitie ingediend en de rechtbank heeft dat verzoek op 7 oktober 2021 gelijktijdig behandeld. De toewijzende beslissing op dit verzoek wordt tegelijk met deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking (rekestnummer C/16/528509 FV RK 21-2179) afgegeven.
Conclusie: verlenen zorgmachtiging
De rechtbank verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging. De rechtbank verleent een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden. Van die beslissing is een separate beschikking opgemaakt.
Wat betreft de voorlopige hechtenis merkt de rechtbank op dat de mogelijk door de strafrechter af te geven zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wfz valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 67a lid 3, van het Wetboek van Strafvordering (vlgs. ECLI:NL:GHARL:2020:2258). De rechtbank zal daarom de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een kliniek met een forensisch psychiatrische afdeling of in een forensisch psychiatrische kliniek.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een kliniek met een forensisch psychiatrische afdeling of in een forensisch psychiatrische kliniek.
De beschikking tot toewijzing van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zal separaat worden opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door J.A. Spee, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 oktober 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in/bij/aan een (flat)woning op of aan de [adres] , met dat opzet in die (flat)woning een of meer gaspitten van een gasfornuis heeft opengedraaid en/of open heeft laten staan (ten gevolge waarvan gas vrij de woning in stroomde, althans in kon stromen) en/of een kaars heeft aangestoken en/of (vervolgens) die woning heeft verlaten
,in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met gas, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor die omliggende (flat)woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in die woning en/of die omliggende (flat)woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die woning en/of die omliggende (flat)woning(en) aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
zij op of omstreeks 5 oktober 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter voorbereiding van het plegen van het misdrijf ‘opzettelijk een ontploffing teweeg brengen en/of brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor personen is te duchten en/of gemeen gevaar voor goederen is te duchten’ (artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht), althans een poging daartoe (artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht), op welk misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een ruimte bestemd tot dat misdrijf heeft vervaardigd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet in haar, verdachtes, (flat)woning een of meer gaspitten van een gasfornuis opengedraaid en/of open laten staan (ten gevolge waarvan gas vrij de woning in stroomde, althans in kon stromen) en/of een kaars aangestoken en/of (vervolgens) die woning verlaten, en/of heeft zij, verdachte, met dat opzet een voorwerp en/of stof, te weten (een hoeveelheid) gas, bestemd tot dat misdrijf voorhanden gehad.
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 oktober 2020, genummerd PL0900-2020323968, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 69. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant. [verbalisant 1] , pagina 8.
3.Schriftelijk bescheid, opgemaakt door [ploegleider] Ploegleider, pagina 32.
4.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] , pagina 24.
5.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2] , pagina 25.
6.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] , pagina 39.