ECLI:NL:RBMNE:2021:5092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/2016
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het recht op bijstand en toepassing van vrijlating medisch urenbeperkt

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 7 september 2017 een aanvullende bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar recht op bijstand, die was gebaseerd op inkomsten die nog niet eerder waren verrekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen aanvraag heeft ingediend om vast te laten stellen dat zij medisch urenbeperkt is, en dat verweerder niet verplicht was om dit ambtshalve te beoordelen. Eiseres voerde aan dat de vrijlating medisch urenbeperkt ten onrechte niet was toegepast op haar inkomsten, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond buiten de omvang van het geding viel. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet gehouden was om eiseres actief te informeren over de mogelijkheden van vrijlating van inkomsten op grond van een urenbeperking op medische gronden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de uitkomst van de procedure niet fundamenteel onterecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Sprengers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.J. Siemeling).

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontving sinds 7 september 2017, samen met haar toenmalige partner, een aanvullende bijstandsuitkering. Deze bijstandsuitkering ontvingen zij in aanvulling op hun inkomsten. Haar ex-partner had onregelmatige inkomsten als artiest en eiseres ontving inkomsten van haar werkgever [werkgever] B.V. In deze periode was eiseres volledig arbeidsongeschikt, maar haar loon werd doorbetaald. Tot maart 2018 heeft verweerder de algemene vrijlating voor inkomsten toegepast op deze loondoorbetaling bij ziekte. Verweerder heeft eiseres vanwege haar arbeidsongeschiktheid vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Sinds 11 oktober 2019 ontvangt eiseres een uitkering op grond van de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Op 26 augustus 2020 is er een gesprek geweest tussen eiseres en verweerder. Uit dit gesprek bleek dat eiseres inkomsten had ontvangen die nog niet eerder met de aanvullende bijstandsuitkering waren verrekend. Uit het bestreden besluit en uit wat ter zitting is besproken, blijkt dat het daarbij gaat om een bedrag van € 1.200,- aan gage van haar
(ex-)partner. Dit bedrag heeft eiseres ontvangen op 27 november 2019. Verder heeft eiseres bedragen ontvangen op 18 december 2019 (€ 6.851,38 vanwege een nabetaling van haar werkgever), 19 januari 2020 (€ 540,- gage), 5 maart 2020 (€ 500,- gage), 13 maart 2020 (€ 420 zelfstandige inkomsten) en 18 mei 2020 (€ 100,-).
In het besluit van 30 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 december 2019 herzien omdat de inkomsten uit werk over deze periode hoger waren dan verweerder met de uitkering had verrekend. Als gevolg van deze herziening wordt een bedrag van € 2.346,47 aan teveel betaalde uitkering van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat de berekening van het door haar terug te betalen bedrag aan teveel ontvangen bijstand niet juist is. Zij voert daartoe onder meer aan dat de vrijlating medisch urenbeperkt ten onrechte niet in de berekening van het nieuwe recht is betrokken terwijl verweerder wist dat eiseres op medische gronden in uren beperkt is geweest.
In het besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder daarbij het bedrag van de terugvordering bepaald op € 2.326,47. In het primaire besluit staat een kennelijke verschrijving, daardoor is daar een bedrag van € 2.346,47 genoemd. Uit de bijlage bij het primaire besluit blijkt al dat dit het bedrag van de terugvordering € 2.326,47 moet zijn.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is (via een telefonische verbinding met haar gemachtigde) verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten in de vaststelling van het recht op bijstand de vrijlating medisch urenbeperkt toe te passen. Na afloop van de periode waarin de algemene vrijlating werd toegepast op de loondoorbetaling bij ziekte, had verweerder vanaf maart 2018 daarop de vrijlating medisch urenbeperkt moeten toepassen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Verweerder stelt zich daarbij volgens eiseres ten onrechte op het standpunt dat loondoorbetaling bij ziekte geen inkomsten uit arbeid zijn.
Omvang van het geding
2. Voor zover de beroepsgrond van eiseres ziet op de vrijlating die verweerder volgens haar had moeten toepassen op haar (reguliere) inkomsten uit loondoorbetaling bij ziekte van ongeveer € 1.000,- per maand vanaf maart 2018 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond buiten de omvang van het geding valt. Hieronder licht de rechtbank dat oordeel toe.
3. De besluitvorming in deze procedure gaat over de herziening van de aanvullende bijstand omdat er - naast de inkomsten die vanaf het begin van de bijstandsverlening al verrekend werden - nog andere inkomsten waren die onbekend waren bij verweerder. In overleg met eiseres zijn die inkomsten aan bepaalde maanden toegerekend op grond waarvan verweerder het recht op bijstand over die maanden opnieuw heeft vastgesteld.
4. Al vanaf het begin van de bijstandverlening werden de inkomsten van eiseres, de loondoorbetaling bij ziekte, verrekend met de aanvullende bijstand. Over die verrekening is óf op een eerder moment een besluit genomen (mogelijk bij de toekenning van de aanvullende bijstand), óf, als daarover toen niet expliciet een besluit is genomen, kon uit de uitkeringsspecificaties blijken dat op de loondoorbetaling bij ziekte niet de vrijlating medisch urenbeperkt werd toegepast. Tegen dat besluit of de uitkeringsspecificaties had eiseres toen rechtsmiddelen moeten instellen. In de al bestaande verrekening van de inkomsten van eiseres van haar (toenmalige) werkgever [werkgever] B.V. wordt geen wijziging aangebracht door het besluit dat voorligt in de huidige procedure. Dat voor elke maand opnieuw is beoordeeld wat het inkomen van eiseres is geweest en welke bijstandsnorm had moeten worden toegepast, is een gevolg van het toerekenen van de aanvullende inkomsten aan bepaalde maanden. Verweerder heeft niet de eerdere verrekening herzien. In deze procedure ligt daarom niet de vraag voor of de eerdere verrekening van inkomsten met de aanvullende bijstand juist is.
5. Omdat de beroepsgrond, voor zover die ziet op de al verrekende inkomsten vanaf maart 2018, buiten de omvang van het geding valt, zal de rechtbank de vraag of verweerder op die (reguliere) loondoorbetaling bij ziekte de vrijlating medisch uren beperkt had moeten toepassen, onbesproken laten.
Moet verweerder de vrijlating medisch urenbeperkt ambtshalve toepassen?
6. Over de inkomsten die in het bestreden besluit alsnog verrekend worden met de aanvullende bijstand overweegt de rechtbank het volgende. Ook hierover heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de vrijlating medisch urenbeperkt had moeten toepassen op de inkomsten van eiseres, ook waar dat (de nabetaling van) loondoorbetaling bij ziekte betreft.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat van de in het bestreden besluit alsnog verrekende bedragen alleen een bedrag van € 6.851,38 (de nabetaling van de werkgever) voor een gedeelte ziet op achterstallig loon tijdens ziekte over de maanden september 2017 en oktober 2017 [1] . Verweerder heeft hiervan een deel aan het vermogen toegerekend en daarnaast heeft hij in overleg met eiseres een bedrag van € 4.072,55 verrekend met de bijstandsuitkering van december 2019. Als gevolg hiervan had eiseres over de maand december 2019 geen recht op aanvullende bijstand.
8. Of loondoorbetaling bij ziekte aangemerkt moet worden als inkomsten uit arbeid waarop de vrijlating medisch urenbeperkt van toepassing is, ziet op de vraag welke inkomsten vrijgelaten mogen worden als sprake is van een medische urenbeperking. Voordat aan beantwoording van de vraag welke inkomsten moeten worden vrijgelaten kan worden toegekomen, zal vast moeten staan dat eiseres medisch urenbeperkt is. Overigens merkt de rechtbank op dat de maanden waarop de nabetaling van de werkgever ziet, valt in de periode waarop al de algemene vrijlating voor inkomsten door verweerder werd toegepast op de inkomsten van eiseres.
9. In verband met de hiervoor opgeworpen vraag is relevant dat eiseres in de periode van september 2017 tot en met 31 december 2019 niet heeft verzocht om vast te stellen dat zij medisch urenbeperkt is. Zij voert aan dat verweerder ambtshalve had moet vaststellen of zij medisch urenbeperkt is. Zij heeft daarbij opgemerkt dat het woord ‘kan’ in artikel 6b van de Participatiewet (PW) uitdrukking geeft aan het feit dat toekenning van de vrijlating langs meerdere wegen tot stand kan komen. Verder stelt eiseres dat het niet juist is dat verweerder voor de vrijlating medisch urenbeperkt een afwijkend beleid ten opzichte van de andere vrijlatingen hanteert.
10. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW worden de inkomsten van iemand die medisch urenbeperkt is gedeeltelijk vrijgelaten. In artikel 6b van de PW is neergelegd wat moet worden verstaan onder medisch urenbeperkt. Uit de tekst van dat artikel volgt dat er twee mogelijkheden zijn om vast te stellen of iemand medisch urenbeperkt is. Het college kan dat ambtshalve en op aanvraag vaststellen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen verplichting voor verweerder om ambtshalve vast te stellen of eiseres medisch urenbeperkt is. Hieronder zal de rechtbank dat oordeel toelichten. Uit de wetsgeschiedenis [2] van artikel 6b van de PW blijkt dat dit artikel in de wet is opgenomen om de tijdelijke (algemene) vrijlating van inkomsten bij mensen met een medische urenbeperking structureel te maken. Uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid in welke situaties verweerder de medische urenbeperking ambtshalve dan wel op aanvraag zou moeten vaststellen. Eiseres heeft erop gewezen dat de wetstekst over de wijze van vaststelling van de medische urenbeperking identiek is aan de tekst van (het huidige) artikel 10c van de PW. Zij stelt dat uit de wetsgeschiedenis van dat artikel volgt dat deze twee mogelijkheden hun grondslag vinden in het feit dat ook mensen die nog geen bijstand ontvangen er belang bij kunnen hebben dat wordt beoordeeld of zij behoren tot de doelgroep voor loondispensatie. Zij kunnen daarvoor een aanvraag doen. Anders dan eiseres stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de wetsgeschiedenis van artikel 10c van de PW [3] niet worden afgeleid dat het college daarom bij bijstandsgerechtigden verplicht is ambtshalve vast te stellen of zij in aanmerking komen voor loondispensatie en dat het alleen voor niet-uitkeringsgerechtigden op aanvraag kan worden beoordeeld. Dat de wet verweerder ruimte biedt om het ambtshalve vast te stellen, is daarvoor onvoldoende. Ook in artikel 6b van de PW wordt verweerder de ruimte geboden om ambtshalve vast te stellen of iemand medisch urenbeperkt is. Uit de wet en wetsgeschiedenis kan echter niet worden afgeleid dat er een (dwingend voorgeschreven) verplichting bestaat om bij een bijstandsgerechtigde ambtshalve vast te stellen of die persoon medisch urenbeperkt is, ook niet als verweerder ervan op de hoogte is dat iemand op medische gronden beperkingen heeft om te werken, zoals bij eiseres.
12. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat hij bestendig beleid heeft dat hij een vrijlating medisch urenbeperkt pas beoordeelt nadat daar een aanvraag toe is gedaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat als er ambtshalve beoordeelt zou worden of iemand medisch uren beperkt is, dat in beleid zou zijn neergelegd. Nu dit niet in beleid staat, geldt dus dat iemand een aanvraag hiervoor moet doen. Ook uit informatie van de website van verweerder blijkt dat een aanvraag ingediend kan worden als iemand een beroep wil doen op de vrijlating medisch urenbeperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is deze werkwijze van verweerder in overeenstemming met artikel 6b van de PW en kan niet geoordeeld worden dat verweerder verplicht is ambtshalve te beoordelen of eiseres medisch urenbeperkt is. De beroepsgrond slaagt niet.
Moest verweerder eiseres informeren over haar rechten?
13. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat er voor verweerder bijzondere aanleiding had moeten bestaan om haar nadrukkelijk op het bestaan van de vrijlating te wijzen. Eiseres heeft verweerder altijd geïnformeerd over haar medische situatie. Ook heeft eiseres gebruik gemaakt van schuldhulpverlening en budgetbeheer via verweerder. Van een redelijk handelende overheid mag proactief handelen en adequaat informeren van een belanghebbende worden verwacht.
14. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres hem steeds op de hoogte heeft gehouden van haar medische situatie en ook niet dat eiseres gebruik maakt van schuldhulpverlening en budgetbeheer via verweerder. Het had verweerder onder die omstandigheden gesierd als met eiseres besproken was dat eventuele inkomsten (aanvullend op de algemene vrijstelling van zes maanden) gedeeltelijk vrijgelaten kunnen worden als wordt vastgesteld dat sprake is van een urenbeperking op medische gronden en dat eiseres daarvoor een aanvraag kon indienen. Dit betekent echter niet dat verweerder daartoe ook verplicht was. Het hoort tot de verantwoordelijkheid van eiseres om tijdig een aanvraag in te dienen om vast te laten stellen dat zij medisch urenbeperkt is. Er rust op verweerder geen actieve informatieplicht over de regelgeving en de daaruit voortvloeiende rechten voor eiseres [4] . Onbekendheid met een wettelijke regeling en een gebrek aan voorlichting van de zijde van verweerder vormt geen reden om in deze procedure alsnog vast te stellen of eiseres medisch urenbeperkt is als gevolg waarvan de inkomsten die nu worden verrekend gedeeltelijk moeten worden vrijgelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet gehouden was ambtshalve vast te stellen of eiseres medisch urenbeperkt was. Ook was verweerder niet gehouden eiseres actief te informeren over de mogelijkheden van een vrijlating van inkomsten op grond van een urenbeperking op medische gronden. Dit betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan een bespreking van de gronden die eiseres aanvoert over de terugwerkende kracht waarmee de vrijlating alsnog zou moeten worden toegekend.
Evenredigheid
16. Eiseres heeft aangevoerd dat deze zaak leidt tot een fundamenteel onterechte uitkomst. Zij heeft er op gewezen dat er op zijn minst sterke indicaties zijn dat al in september 2017 sprake was van een urenbeperking op medische gronden en dat toepassing van de vrijlating medisch urenbeperkt eiseres een netto-inkomen van € 3.300,- hebben opgeleverd. Door de ondoorgrondelijke complexiteit van de wetgeving, het nalaten van het ambtshalve toetsen en het zwijgen door verweerder wordt eiseres het door de wetgever uitdrukkelijk erkende recht tot het verwerven van een inkomen op het sociaal minimum onthouden.
17. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een fundamenteel onterechte uitkomst. Daarbij is allereerst van belang dat verweerder eiseres een sociaal minimum heeft geboden door haar een aanvullende bijstandsuitkering te verstrekken. De vrijlating is niet bedoeld om het mogelijk te maken een inkomen op een sociaal minimum te verwerven, daarvoor is de bijstand zelf bedoeld. Omdat werken moet lonen kan een deel van het zelf te verdienen inkomen worden vrijgesteld als aan de voorwaarden van de vrijlating wordt voldaan. Verder is van belang dat niet vastgesteld kan worden of eiseres over de periode in geding aanspraak kan maken op de vrijlating. Zij heeft daarvoor geen aanvraag ingediend en niet staat vast dat de inkomsten van eiseres onder de vrijlating vallen. Bovendien zou de vrijlating hooguit van toepassing kunnen zijn op het alsnog verrekende (en teruggevorderde) bedrag, dan zou het om een bedrag van maximaal € 348,97 (15% van het nu teruggevorderde bedrag van € 2.326,47) gaan. Dat is weliswaar veel geld, maar maakt de uitkomst niet fundamenteel onterecht.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op 19 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit blijkt uit het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2017 in zaaknummer 6452441 UV EXPL 17-323 LT/33864
2.Kamerstukken II, 2013-2014, 33161, nr. 120
3.Kamerstukken II, 2011-2012, 33161, nr. 3, p. 82
4.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 2 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3009) en van 16 september 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2342).