ECLI:NL:RBMNE:2021:5055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/402
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewet-uitkering wegens niet-arbeidsongeschiktheid na zwangerschap

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.G.C. Kuijt-Groeneveld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. van den Brink. De zaak betreft de afwijzing van een Ziektewet-uitkering voor de werkneemster van eiseres, die zich op 19 september 2018 ziek meldde vanwege psychische klachten. Na een zwangerschapsverlof van 29 februari 2020 tot 20 juni 2020, heeft de verzekeraar bepaald dat de werkneemster vanaf 22 juni 2020 geen recht had op een uitkering, omdat zij niet arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna een zitting plaatsvond op 14 september 2021 via Skype.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de werkneemster geen toestemming had gegeven voor het delen van medische gegevens met eiseres, wat invloed had op de motivering van de uitspraak. De rechtbank heeft het beoordelingskader uiteengezet, waarbij werd verwezen naar relevante artikelen van de Ziektewet. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat de verzekeringsarts de bekkenklachten van de werkneemster niet had onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de klachten voldoende hadden onderzocht en dat de rapportages aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder terecht had bepaald dat de werkneemster geen recht had op een ZW-uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid niet het directe gevolg was van zwangerschap of bevalling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G.C. Kuijt-Groeneveld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1.1.
De werkneemster van eiseres, [A] , meldde zich op 19 september 2018
ziek, vanwege psychische klachten. Zij was toen werkzaam als medewerker incasso voor
36 uur per week. In de periode van 29 februari 2020 tot 20 juni 2020 heeft zij zwangerschapsverlof gehad.
1.2.
Met het besluit van 14 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald
dat de werkneemster van eiseres vanaf 22 juni 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Zij is namelijk niet arbeidsongeschikt als gevolg van zwangerschap of bevalling.
1.3.
Met het besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2021 door middel van
een Skype-verbinding. De gemachtigde van eiseres en diens arts-gemachtigde,
L.V. Erkenova, waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6.
De ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen
met eiseres. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de arts-gemachtigde van
eiseres.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft bepaald dat de werkneemster
van eiseres vanaf 22 juni 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij niet arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap of bevalling.

Beoordeling door de rechtbank

Medische gegevens
3. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de werkneemster geen toestemming heeft
gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.
Beoordelingskader
4. In deze zaak is het beoordelingskader als volgt. Op grond van artikel 19, eerste en vierde
lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend op het recht op uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de in
artikel 29a van de ZW bedoelde arbeidsongeschiktheid een direct gevolg moet zijn van de zwangerschap of bevalling. [1]
Zorgvuldigheid: voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
6. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De
verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk nagelaten de bekkenklachten van de werkneemster te onderzoeken. Daar was zeker aanleiding voor, nu de werkneemster tegenstrijdigheden aangaf over haar bekkenklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is teveel afgegaan op haar verhaal en had lichamelijk onderzoek moeten doen om te kijken of de bekkenklachten beperkingen gaven, waardoor zij onder het vangnet van de ZW viel.
7. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands
arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 14 september 2020 blijkt dat hij op 28 augustus 2020 een telefonische hoorzitting met de werkneemster heeft gehad en dat hij dossierstudie heeft verricht. Er is geen informatie uit de behandelend sector opgevraagd. De primaire verzekeringsarts is op basis van wat anamnestisch is aangegeven tot zijn conclusies gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank mag de primaire verzekeringsarts gewicht toekennen aan de anamnese.
Het nalaten van het verrichten van lichamelijk onderzoek leidt niet per definitie tot de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Niet is gebleken dat dit tot een onvolledig beeld van de medische situatie van eiseres op de datum in geding heeft geleid. De verzekeringsartsen hebben gemotiveerd onderbouwd waarom is afgezien van lichamelijk onderzoek. De arbeidsongeschiktheid van eiseres voor het eigen werk is volgens de verzekeringsartsen namelijk gelegen in de psychische klachten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 18 maart 2021 nog toegelicht dat een lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase, ongeveer zes maanden na de datum in geding (22 juni 2020), geen aanvullende waarde had om retrospectief de klachten vast te stellen.
8. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen de bekkenklachten van eiseres
voldoende hebben onderzocht en meegenomen in de beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft de werkneemster beperkt geacht ten aanzien van langdurig zitten in één houding, langdurig lopen en/of staan. Verder zijn de bekkenklachten volgens de primaire verzekeringsarts plausibel, maar geen (mede) oorzaak van de ongeschiktheid voor het eigen werk aangezien daarbij niet uit gehele dagen zittend werk in één houding bestond en geen langdurig lopen of staan in voorkomen.
Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 december 2020 blijkt dat hij dossiergegevens heeft bestudeerd, op 8 december 2020 een telefonische hoorzitting met de werkneemster heeft gehad en informatie uit de behandelend sector heeft opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid niet gerelateerd is aan de laatste zwangerschap of bevalling. Hij verwijst daartoe naar het deskundigenoordeel van
16 december 2019, waaruit blijkt dat op 11 december 2019 een spreekuur met de werkneemster plaatsvond, en naar het spreekuur met de bedrijfsarts op 14 november 2020 en
16 januari 2020, waarbij door de werkneemster geen melding van bekkenklachten wordt gemaakt. Verder wordt bij de ingevulde vragenlijst op 15 juli 2020 over de ziekmelding door de werkneemster geen melding gemaakt van bekkenklachten.
9. De rechtbank concludeert dat uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en
beroep blijkt dat het besluit volledig is heroverwogen, waarbij de informatie uit de behandelend sector in de heroverweging is betrokken. Verder zijn de rapportages eenduidig en inzichtelijk en is zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportages voldoen daarmee aan de drie voorwaarden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
10. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft
beoordeeld wat de gevolgen van de bekkenklachten zijn voor de belastbaarheid van de werkneemster voor haar eigen werk. Dit is volgens haar het terrein van een arbeidsdeskundige. Eiseres onderbouwt haar standpunt met verwijzing naar een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. [2] Daarnaast verwijst eiseres op de zitting naar artikel 19ab van de ZW.
11. De rechtbank overweegt dat in deze zaak artikel 29a van de ZW van toepassing is en niet
artikel 19ab. Artikel 29a van de ZW valt niet binnen de gevallen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dit artikellid somt de gevallen op waarin naast een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ook een arbeidskundig onderzoek vereist is.
Dat betekent dat in het voorliggende geval bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van de werkneemster geen arbeidsdeskundige hoefde te worden ingeschakeld. De verzekeringsartsen hebben daarom terecht beoordeeld wat de gevolgen van de bekkenklachten voor de belastbaarheid van de werkneemster voor haar eigen werk zijn.
De door eiseres genoemde uitspraak is niet met deze zaak gelijk te stellen, aangezien het daar ging om de oplegging van een loonsanctie met als beoordelingskader de Wet WIA. Daarvan is in deze zaak geen sprake van. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Daarnaast voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft
toegelicht wat onder langdurig zitten, staan en lopen wordt verstaan en hoe lang de werkneemster dit kan.
13. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gedetailleerd vermeld wat
onder langdurig zitten, staan en lopen wordt verstaan en hoe lang de werkneemster dit precies kan, maar naar het oordeel van de rechtbank is op de juiste wijze de vertaalslag gemaakt tussen het vaststellen van de beperkingen van de werkneemster vanwege haar bekkenklachten en de vraag of zij op grond daarvan in staat kan worden geacht haar eigen arbeid te verrichten. Eiseres heeft niet gemotiveerd weersproken dat het door de werkneemster ingevulde formulier van de taken en handelingen van haar eigen werk onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

14. Verweerder heeft terecht bepaald dat de werkneemster van eiseres vanaf 22 juni 2020
geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij niet arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap of bevalling.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
19 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3142.
2.Uitspraak van 1 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3266.