ECLI:NL:RBMNE:2021:494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/495, UTR 20/603, UTR 20/604, UTR 20/605 en UTR 20/606
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vijf naheffingsaanslagen parkeerbelastingen en de geldigheid van parkeerrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in vijf zaken met betrekking tot naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 62,70, zijn opgelegd omdat eiser zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, zijn voertuig op verschillende momenten en locaties heeft geparkeerd. Eiser heeft tegen deze naheffingsaanslagen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder niet heeft voldaan aan de onderzoeksplicht en dat hij niet op de hoogte was van de beëindiging van zijn parkeervergunning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd en dat er geen sprake was van een geldige parkeervergunning op het moment van parkeren. De rechtbank oordeelt dat de belastingplichtige verantwoordelijk is voor het tijdig voldoen van de parkeerbelasting en dat verweerder geen bijzondere onderzoeksplicht had om na te gaan of eiser een verlopen parkeervergunning had. De rechtbank heeft ook overwogen dat de communicatie over de beëindiging van de parkeervergunning voldoende was, aangezien eiser op de hoogte was gesteld van de factuur en betalingsherinnering.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat de bestreden besluiten niet herroepen zijn wegens onrechtmatigheid van het bestuursorgaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/495, UTR 20/603, UTR 20/604, UTR 20/605 en UTR 20/606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

UTR 20/495
In de beschikking van 8 juli 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser met zijn voertuig, kenteken [kenteken] , om 17:23 uur op [adres] in [plaats] geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
In de uitspraak op bezwaar van 13 december 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd, maar wordt ambtshalve uit coulance vernietigd.
UTR 20/603
In de beschikking van 1 juli 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser met zijn voertuig, kenteken [kenteken] , om 14.34 uur op [adres] in [plaats] geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
In de uitspraak op bezwaar van 13 december 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard.
UTR 20/604
In de beschikking van 3 juli 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser met zijn voertuig, kenteken [kenteken] , om 13:12 uur op [adres] in [plaats] geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
In de uitspraak op bezwaar van 13 december 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard.
UTR 20/605
In de beschikking van 4 juli 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser met zijn voertuig, kenteken [kenteken] , om 14:36 uur op [adres] in [plaats] geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
In de uitspraak op bezwaar van 13 december 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd, maar wordt ambtshalve uit coulance vernietigd.
UTR 20/606
In de beschikking van 6 juli 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70 opgelegd. Volgens verweerder heeft eiser met zijn voertuig, kenteken [kenteken] , om 10:46 uur op [adres] in [plaats] geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
In de uitspraak op bezwaar van 13 december 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd, maar wordt ambtshalve uit coulance vernietigd.
Eiser heeft tegen de vijf naheffingsaanslagen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 4 december 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser zijn vijf naheffingsaanslagen opgelegd. In drie van de vijf uitspraken op
bezwaar van 13 december 2019 heeft verweerder de naheffingsaanslagen uit coulance vernietigd. Dit betreft de naheffingsaanslagen van 4, 6 en 8 juli 2019.
2. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de onderzoeksplicht. Verweerder
had namelijk moeten nagaan of eiser een parkeervergunning had die net was afgelopen. Door dit na te laten, handelt verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser verwijst naar jurisprudentie om zijn standpunt te onderbouwen. [1]
3. De rechtbank overweegt dat de belastingplichtige verantwoordelijk is om de
parkeerbelasting tijdig te voldoen, bijvoorbeeld door het verlengen van een parkeervergunning of door anderszins te zorgen dat hij de verschuldigde parkeerbelasting voldoet. De rechtbank oordeelt dat verweerder in dat verband geen bijzondere onderzoeksplicht heeft, maar slechts dient na te gaan of eiser ten tijde van het parkeren de parkeerbelasting heeft voldaan. Uit het (op ambtseed opgemaakte) fiscale brondocument van de vijf naheffingsaanslagen blijkt dat verweerder hiernaar onderzoek heeft gedaan. Niet is gebleken dat eiser een geldige parkeervergunning had of dat hij de parkeerbelasting op aangifte had voldaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder artikel 234, lid 5, van de Gemeentewet in acht heeft genomen, door niet vaker dan eenmaal per kalenderdag een naheffingsaanslag op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder aan hem had moeten communiceren dat de
parkeervergunning zou worden beëindigd. Eiser verwijst naar jurisprudentie om dit standpunt te onderbouwen. [2]
5. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde zaak een situatie betreft waar
sprake was van een afgegeven machtiging tot automatische incasso van de parkeervergunning. Dat is in deze zaak niet aan de orde, want eiser ontvangt voorafgaand aan een nieuwe vergunningsperiode een factuur. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de beëindiging van de parkeervergunning aan eiser op 27 mei 2019 een factuur en op
24 juni 2019 een betalingsherinnering heeft gestuurd. In het beroepschrift erkent eiser dat de betalingsherinnering van 24 juni 2019 door hem is ontvangen. Eiser wordt in deze brief door verweerder erop gewezen dat als hij de factuur voor zijn parkeervergunning voor de periode van 1 juli tot 1 oktober 2019 niet alsnog zal betalen, hij vanaf 1 juli 2019 het risico loopt op een parkeerbon. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de omstandigheid dat eiser deze brief niet heeft gelezen in zijn risicosfeer. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Op de zitting is gebleken dat de gemachtigde van eiser niet op de hoogte was dat
verweerder drie naheffingsaanslagen uit coulance heeft vernietigd. Hij handhaaft deze beroepen met kenmerken UTR 20/495, UTR 20/605 en UTR 20/606. Het procesbelang is volgens hem gelegen in de proceskostenveroordeling. De gemachtigde van eiser voert aan dat de drie naheffingsaanslagen niet zijn ingetrokken uit coulance, maar omdat hij erover is gaan procederen. Op grond daarvan moet volgens hem een proceskostenveroordeling worden toegekend.
7. De rechtbank oordeelt dat niet aan de criteria van artikel 7:15 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) is voldaan. Zij ziet daarom geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenveroordeling. De bestreden besluiten zijn namelijk niet herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De vijf naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd, maar verweerder heeft drie daarvan ambtshalve uit coulance vernietigd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep tegen de vijf naheffingsaanslagen is ongegrond. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de vijf beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
15 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.