ECLI:NL:RBMNE:2021:4833

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot Wlz-zorg; afwijzing aanvraag en beroep ongegrond

In deze zaak heeft eiser, die lijdt aan verschillende psychische en somatische aandoeningen, een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd op 23 april 2018 door de Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 19 november 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. De behandeling van het beroep werd aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over een eerdere aanvraag van eiser. De CRvB deed op 9 december 2020 uitspraak.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat hij recht heeft op Wlz-zorg op basis van een verstandelijke handicap en somatische klachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische adviezen van de medisch adviseurs van de verweerder voldoende onderbouwd zijn en dat er geen noodzaak is voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid. Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd die de medische adviezen zou weerleggen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder terecht was en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 19 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Inleiding en procesverloop

Eiser is onder meer bekend met chronische PTSS met psychotische kenmerken, een chronische depressieve stoornis, een somatoforme stoornis, functionele dysfonie en knieklachten.
In verband hiermee heeft hij op 9 februari 2018 om een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingediend.
Bij besluit van 23 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op verzoek van partijen is de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de
uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in hoger beroep naar aanleiding van een
eerdere aanvraag van eiser voor zorg op grond van de Wlz. De CRvB heeft op
9 december 2020 uitspraak gedaan [1] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 12 mei 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter onderbouwing van zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag, heeft verweerder aangevoerd dat bij eiser sprake van twee grondslagen, namelijk psychiatrie en somatiek. De grondslag psychiatrie geeft geen toegang tot de Wlz. Een grondslag voor verstandelijke handicap is onvoldoende onderbouwd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, ook als bij eiser sprake zou zijn van de grondslag verstandelijke handicap, de somatische klachten al niet kunnen leiden niet tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid [2] . Eiser komt daarom niet in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de grondslag “verstandelijke handicap” aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar is er geen IQ-test van vóór zijn 18e levensjaar, maar in zijn voorgeschiedenis zijn aanwijzingen te vinden van beperkingen in zijn cognitief- en adaptief functioneren. Ook is in zijn familie mogelijk sprake van een erfelijke verstandelijke beperking. Eiser heeft verwezen naar de verklaring van klinisch geneticus, [A] , van 5 mei 2021 (de verklaring van [A] ). Verder heeft hij aangevoerd dat hij als gevolg van de grondslag “somatiek” regieproblemen heeft. Daardoor kan hij in geval van nood zijn stem niet gebruiken en geen hulp inschakelen. Er is volgens eiser wel degelijk sprake van een noodzaak van 24 uur zorg in de nabijheid.
4. In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz is het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1° door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2° door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
5. Zoals de CRvB in dit soort zaken heeft overwogen [3] , heeft een verzekerde slechts toegang tot Wlz‑zorg, indien de in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz genoemde grondslagen leiden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals omschreven in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Wlz.
6. De medisch adviseurs van verweerder hebben adviezen uitgebracht op 19 april 2018 (op de aanvraag), op 4 september 2018, aangevuld op 11 september 2018 (in de bezwaarfase), en op 7 maart 2019 en 13 augustus 2019 (in de beroepsfase). De strekking van de medische adviezen is dat de niet-psychiatrische problematiek van eiser niet leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ongeacht of bij eiser sprake is van een verstandelijke handicap naast de somatische klachten, zijn er volgens de medisch adviseurs geen aanwijzingen dat eiser niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen.
Dit kan hij bijvoorbeeld doen door te klappen of door gebruik te maken van een hulpmiddel, zoals persoonsalarmering. Daarnaast is volgens de medisch adviseurs niet gebleken dat eiser op grond van zijn aandoeningen niet op hulp kan wachten.
7. Een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur mag volgens vaste jurisprudentie [4] in het algemeen op dat advies afgaan, mits is gebleken dat dit advies volledig is en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de verzekerde om medische stukken te overleggen die aan het medisch advies doen twijfelen.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bestreden besluit mocht baseren op de adviezen van de medisch adviseurs. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van de noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg. De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, biedt voorts geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van het medische adviezen. Zo blijkt uit de verklaring van [A] niet dat eiser niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen of dat eiser geen gebruik kan maken van hulpmiddelen. Om die reden mocht verweerder van de medische adviezen uitgaan.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.ECLI:CRVB: 2020:3093
2.als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
3.Zie onder meer de uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2784.
4.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7639.