ECLI:NL:CRVB:2018:2784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
17/5176 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) wegens gebrek aan grondslag verstandelijke handicap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1978, had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege diverse medische klachten, waaronder morbide obesitas en slaapapneu. De aanvraag werd door het CIZ afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een verstandelijke handicap, wat een vereiste is voor het verkrijgen van Wlz-zorg. De rechtbank heeft de afwijzing van het CIZ bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van het CIZ en het rapport van GZ-psycholoog E. de Bruijn. De Raad concludeerde dat de medische adviezen voldoende onderbouwd waren en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor Wlz-zorg, omdat de somatische aandoeningen niet leidden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet in staat was om op relevante momenten hulp in te roepen, wat een vereiste is voor de toekenning van zorg op basis van de Wlz.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5176 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2017, 16/8560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats])

CIZ

Datum uitspraak: 12 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Akbaba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn broer S. Koç en mr. Akbaba. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1978, is onder meer bekend met morbide obesitas, slaapapneu en psychische klachten. Verder heeft appellant een kunstoog, waardoor hij slechts met één oog kan zien. Appellant woont alleen en zelfstandig. Op 30 maart 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2016 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2016 ongegrond verklaard. CIZ heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat zij niet bevoegd is om te indiceren op basis van psychiatrische problematiek. Verder is sprake van de grondslag somatische aandoening. Er is geen sprake van de grondslag verstandelijke handicap. De somatische klachten leiden volgens CIZ niet tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Appellant komt daarom niet in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van uitsluitend de psychiatrische problematiek geen recht op zorg op grond van de Wlz bestaat. De medisch adviseurs hebben, onder verwijzing naar het rapport van GZ‑psycholoog E. de Bruijn van 14 januari 2015, afdoende gemotiveerd dat de grondslag verstandelijke handicap niet aan de orde is. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat CIZ zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat appellant op basis van de somatische grondslag niet is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Appellant wordt volgens CIZ in staat geacht om op relevante momenten hulp in te roepen (te alarmeren).
3. Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar het rapport van GZ-psycholoog De Bruijn aangevoerd dat hij recht heeft op zorg grond van de Wlz. Naast de somatische grondslag is ook de grondslag verstandelijke handicap aan de orde. Appellant heeft de LTS nooit afgerond en uit de resultaten van de IQ-test blijkt dat hij een dermate laag IQ heeft, dat moet worden gesproken van een verstandelijke handicap. Gelet op een combinatie van klachten heeft hij een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz, is het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:334) heeft een verzekerde slechts toegang tot Wlz‑zorg, indien de in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz genoemde grondslagen leiden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals omschreven in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Wlz.
4.3.
De medisch adviseurs van CIZ hebben medische adviezen uitgebracht op 30 mei 2016 en 26 september 2016. In het laatste advies heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat niet van een grondslag verstandelijke handicap kan worden gesproken. Hierbij is het rapport van GZ‑psycholoog De Bruijn expliciet betrokken. Appellant kent een uitgebreide voorgeschiedenis met een scala aan ernstige psychiatrische aandoeningen. Uit het intelligentieonderzoek uit 2015 volgt een beeld van iemand met een verminderd niveau van cognitief functioneren. Er is niet vermeld dat appellant heeft deelgenomen aan speciaal onderwijs en hij heeft de LTS afgerond. Dus kan er geen correlatie gevonden worden met een significant verminderd cognitief functioneren voor het achttiende levensjaar. De medisch adviseur heeft ten slotte geconcludeerd dat sprake is van een andere etiologie voor de heden waargenomen stoornissen in het cognitief functioneren.
4.4.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank, en onderschrijft de overwegingen daartoe, dat CIZ het bestreden besluit mocht baseren op de adviezen van de medisch adviseurs en dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. Daaraan voegt de Raad het volgende toe. GZ‑psycholoog De Bruijn heeft zelf in haar rapport geconcludeerd dat het profiel van appellant disharmonisch is opgebouwd en het totaal IQ daarom niet mag worden geïnterpreteerd. De medisch adviseurs hebben, mede op grond daarvan, geconcludeerd dat geen sprake is van een verstandelijke handicap. In hoger beroep heeft appellant geen nadere (medische) informatie overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van de medische adviezen moet worden getwijfeld.
4.5.
De strekking van de medische adviezen is verder dat appellant somatische aandoeningen heeft waaruit beperkingen voortvloeien, maar dat deze beperkingen niet leiden tot een noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De Raad is van oordeel dat uit hetgeen appellant heeft aangevoerd, niet blijkt dat hij niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor hem te voorkomen. Met de in hoger beroep overgelegde stukken is niet medisch onderbouwd dat de medisch adviseurs zijn situatie op dit punt onjuist hebben ingeschat. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wlz.
4.6.
Wat hiervoor is overwogen, betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) B. Dogan

NW