ECLI:NL:CRVB:2018:2784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) wegens gebrek aan grondslag verstandelijke handicap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1978, had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege diverse medische klachten, waaronder morbide obesitas en slaapapneu. De aanvraag werd door het CIZ afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een verstandelijke handicap, wat een vereiste is voor het verkrijgen van Wlz-zorg. De rechtbank heeft de afwijzing van het CIZ bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van het CIZ en het rapport van GZ-psycholoog E. de Bruijn. De Raad concludeerde dat de medische adviezen voldoende onderbouwd waren en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor Wlz-zorg, omdat de somatische aandoeningen niet leidden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet in staat was om op relevante momenten hulp in te roepen, wat een vereiste is voor de toekenning van zorg op basis van de Wlz.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.