ECLI:NL:RBMNE:2021:4832
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsrecht en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in een acute financiële noodsituatie verkeert. Verzoeker had eerder bijstand ontvangen, maar deze was ingetrokken op basis van het argument dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met [A]. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, had het primaire besluit herroepen, maar het bedrag van € 25.172,30 werd nog steeds teruggevorderd. Verzoeker betwistte de gezamenlijke huishouding en stelde dat hij slechts een commerciële huurrelatie had met [A].
De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg en financiële verstrengeling tussen verzoeker en [A]. Ondanks de acute noodsituatie van verzoeker, woog het restitutierisico zwaarder dan zijn belang bij het ontvangen van bijstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het beroep van verzoeker naar verwachting geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.