In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat zijn bijstandsuitkering per 28 november 2018 had beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [A]. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een nijpende situatie verkeerde door het wegvallen van zijn bijstandsinkomen.
Tijdens de zitting, die via Skype for Business plaatsvond, heeft verzoeker zijn situatie toegelicht. Hij gaf aan dat hij door het wegvallen van zijn bijstandsinkomen in financiële problemen verkeerde, zijn zorg niet meer kon betalen en zelfs in het ziekenhuis was beland. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat er vraagtekens bestonden bij de rechtmatigheid van het primaire besluit. De voorzieningenrechter merkte op dat verweerder geen nader onderzoek had gedaan en geen huisbezoek had afgelegd, wat de rechtmatigheid van het besluit in twijfel trok.
Op basis van de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter besloten om het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de rechten van de betrokkenen op het spel staan.