ECLI:NL:RBMNE:2021:335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3802
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke bijstandszaak met vraagtekens over rechtmatigheid primaire besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat zijn bijstandsuitkering per 28 november 2018 had beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [A]. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een nijpende situatie verkeerde door het wegvallen van zijn bijstandsinkomen.

Tijdens de zitting, die via Skype for Business plaatsvond, heeft verzoeker zijn situatie toegelicht. Hij gaf aan dat hij door het wegvallen van zijn bijstandsinkomen in financiële problemen verkeerde, zijn zorg niet meer kon betalen en zelfs in het ziekenhuis was beland. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat er vraagtekens bestonden bij de rechtmatigheid van het primaire besluit. De voorzieningenrechter merkte op dat verweerder geen nader onderzoek had gedaan en geen huisbezoek had afgelegd, wat de rechtmatigheid van het besluit in twijfel trok.

Op basis van de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter besloten om het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de rechten van de betrokkenen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3802

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

22 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder (het recht op) de bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 28 november 2018 beëindigd (lees: ingetrokken) en de over de periode van 28 november 2018 tot en met 31 augustus 2020 te veel ontvangen bijstand van € 25.172,30 van eiser teruggevorderd. Volgens verweerder voert eiser per 28 november 2018 een gezamenlijke huishouding met mevrouw [A] en heeft hij daarom geen recht meer op bijstand.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 via Skype for Business. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het geval van verzoeker sprake is van een spoedeisend belang. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij door het wegvallen van zijn bijstandsinkomen op zoek moet naar andere woonruimte en verwezen is naar het [opvang] , hij zijn zorg niet meer kan betalen en geen geld heeft voor boodschappen. Hij is, nadat zijn zorg werd beëindigd, in het ziekenhuis beland. Zijn kinderen hebben ervoor gezorgd dat zijn zorg weer is opgestart en zijn kinderen zorgen tijdelijk voor betaling van de zorg in de vorm van een lening aan verzoeker. Onduidelijk is hoelang verzoeker en zijn kinderen deze constructie volhouden. De rechtbank ziet in deze omstandigheden voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een nijpende situatie die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter is ook van oordeel dat vraagtekens bestaan over de rechtmatigheid van het primaire besluit. De beëindiging van de bijstand per 28 november 2018 heeft verweerder gebaseerd op de verklaring van verzoeker van 2 september 2020. Ter zitting is gebleken dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan. Er is door verweerder bijvoorbeeld geen huisbezoek afgelegd en mevrouw [A] is niet gehoord door verweerder. Ter zitting is ook gebleken dat verzoeker (in andere procedures) nadere stukken omtrent zijn woonsituatie en huurrelatie tot mevrouw [A] heeft overgelegd, welke stukken verweerder niet bij het primaire besluit heeft betrokken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat een en ander in de bezwaarprocedure nader uitgekristalliseerd moet worden en op 11 februari 2021 een hoorzitting gepland is. Het ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede dat verweerder voor de heroverweging in bezwaar nader onderzoek doet en de nadere stukken bestudeerd. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat bij een dergelijk belastend besluit de bewijslast bij verweerder ligt.
5. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te doen uitvallen. Verzoeker verkeert in een nijpende situatie. Er zijn vraagtekens gerezen ten aanzien van de rechtmatigheid van het primaire besluit. Verweerder zal in de bezwaarfase nader onderzoek moeten doen, wat tijd kost. Gezien de nijpende situatie van verzoeker, past het dan niet hem in de tussentijd verstoken te laten zijn van bijstand. De voorzieningenrechter realiseert zich dat bij toewijzen van het verzoek een restitutierisico ontstaat. Dit weegt echter niet op tegen de belangen van verzoeker.
6. Gelet op al het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de bijstand per direct weer betaalbaar gesteld moet worden aan verzoeker.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
€ 48,- vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.