ECLI:NL:RBMNE:2021:4830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3425
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens detentie op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens zijn detentie, die op 21 november 2019 was ingegaan. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd eveneens ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in detentie zat en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand was gedaan op 15 mei 2020. Verweerder stelde dat er geen noodzaak was voor het verstrekken van bijzondere bijstand, omdat eiser langer dan zes maanden gedetineerd was en het beleid van verweerder alleen bijzondere bijstand toestond voor detentieperiodes van maximaal zes maanden. Eiser betoogde dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder PTSS, een zeer dringende reden vormden voor het verlenen van bijstand.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de bijzondere bijstand had geweigerd. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, dat gunstiger was dan de wet, op consistente wijze was toegepast. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van zeer dringende redenen die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de bescherming van het privéleven volgens artikel 8 van het EVRM niet zo ver strekt dat verweerder verplicht was de huur door te betalen tijdens de detentie van eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Schrama),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.R. Klijn).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor huurdoorbetaling tijdens detentie op grond van de Participatiewet (Pw), afgewezen.
Bij besluit van 19 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021 via Skype. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom de verzochte vrijstelling.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser huurde een woning aan het [adres] te [woonplaats] . Eiser zat sinds 21 november 2019 in detentie. De einddatum van de detentieperiode was op het moment van het bestreden besluit niet bekend. Op 15 mei 2020 is namens eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor het doorbetalen van de huur van zijn woning.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak is tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor het doorbetalen van de huur tijdens de detentie van eiser. Niet is gebleken dat sprake is van zeer dringende redenen die maken dat aan eiser op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw bijzondere bijstand moet worden verstrekt. Ook gaat de bescherming van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM niet zo ver dat om die reden de huur door middel van bijzondere bijstand doorbetaald moest worden. Op grond van het door verweerder gehanteerde beleid ‘Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde’, kan tijdens een detentie bijzondere bijstand voor de doorbetaling van huur worden verstrekt, maar dan uitsluitend wanneer de detentie niet langer duurt dan zes maanden. Omdat eiser langer dan zes maanden in detentie heeft gezeten, komt hij ook op grond van dit beleid niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de huur tijdens zijn detentie.
4. Eiser betoogt dat vanwege zijn persoonlijke omstandigheden sprake was van een zeer dringende reden om bijzondere bijstand te verlenen voor de doorbetaling van zijn huur. Hij heeft PTSS. Hij is zeer kwetsbaar en leeft aan de onderkant van de samenleving. Het behoud van zijn woning zou een beschermende factor voor hem zijn. Voorts doet hij een beroep op bescherming van zijn privéleven (artikel 8 EVRM). Na de detentieperiode moest hij naar de daklozenopvang. Dat zou schadelijk zijn voor zijn geestelijke gezondheid met mogelijk blijvend ernstig psychisch letsel tot gevolg. Verder is namens eiser op de zitting betoogd dat verweerder, om hem op weg te helpen, zijn beleid ruimer kan toepassen door ook bij een langere detentieperiode de huur door te betalen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht bijzondere bijstand heeft geweigerd en licht dat als volgt toe.
6. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW is bepaald dat iemand die gedetineerd is geen recht heeft op bijstand. Verweerder voert beleid dat gunstiger is dan de wet. In afwijking van voornoemd artikel verleent verweerder toch bijzondere bijstand voor de doorbetaling van huur tijdens detentie wanneer de detentieperiode niet langer duurt dan zes maanden.
7. Het onder 6 vermelde beleid van het verweerder moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (CRvB) dient een buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Vast staat dat eiser van 21 november 2019 tot
13 februari 2021 in detentie heeft gezeten. Eiser heeft dus langer dan zes maanden gedetineerd gezeten. Door op die grond de bijzondere bijstand te weigeren, heeft verweerder het beleid op consistente wijze toegepast. De vraag of verweerder in afwijking van dit buitenwettelijk begunstigende beleid aan eiser toch bijzondere bijstand had dienen te verlenen ligt buiten de toets van de bestuursrechter en kan dus in dit geding niet aan de orde komen.
8. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Uit wat eiser heeft aangevoerd volgt niet, dat van zeer dringende redenen als hier bedoeld sprake is. Het enkele verlies van de woning is daartoe onvoldoende.
9. Ook hoefde verweerder de huur van eiser niet door te betalen op grond van artikel 8 van het EVRM. De bescherming dit artikel biedt, strekt niet zover dat verweerder verplicht is de huur van eiser gedurende zijn detentie door te betalen. Eiser zat weliswaar in een moeilijke situatie, maar niet kan worden gezegd het niet doorbetalen van de huur zijn privé- en gezinsleven onmogelijk wordt maakt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4251.