3.4.Uit voorgaande blijkt volgens [partij II] dat [partij I] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Daarom verzoekt [partij II] – na wijziging van eis – de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
[partij I] te veroordelen om voor de duur van de procedure:
a. aan [partij II] te betalen het verschuldigde salaris van € 2.700,00 (bruto) per maand vanaf 18 mei 2021 tot en met 28 mei 2021 en daarna € 2.900,00 (bruto) (wegens het niet in gebruik hebben van de leaseauto) te vermeerderen met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b. aan [partij II] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 18 mei 2021, waarin de betaling van sub a zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [partij I] niet voldoet aan de beschikking;
c. aan [partij II] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [partij II] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
d. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
e. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c en d genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
in de hoofdzaak
Subsidiair
om binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking [partij I] te veroordelen:
a tot betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 44.520,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
b. tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren/van rechtswege zou zijn geëindigd. Conform artikel 7:677 lid 2 e.v. Daar er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden, komt dit neer op een bedrag ad. € 34.520,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
c. tot betaling van de transitievergoeding ad € 1.044,00 bruto aan [partij II] ;
d. in het geval wel sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [partij II] , beroept hij zich op artikel 7:673 lid 8 BW waarbij [partij II] (al dan niet naast de billijke vergoeding, tevens) betaling van de transitievergoeding vordert van € 115,00;
e. om aan [partij II] schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van sub a en b zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000.- voor elke dag na 2 dagen na de datum van de beschikking dat [partij I] niet voldoet aan de beschikking;
f. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
g. betaling van de wettelijke rente over de onder a ,b, c, d en e genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening;
Alsmede te besluiten tot:
h. verval van de werking van het concurrentiebeding, zoals is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen [partij I] en [partij II] , op grond van artikel 7:653 lid 4 BW nu het eindigen / het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [partij I] ;
i. Verval van de werking van het relatiebeding, zoals is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen [partij I] en [partij II] , op grond van artikel 7:653 lid 4 BW nu het eindigen / het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [partij I] ;
Primair en subsidiair
Voor zover de voorlopige voorziening als verzocht bij incident geen doorgang kan vinden:
a. doorbetaling van het verschuldigde salaris van € 2.700,00 (bruto) per maand vanaf 18 mei 2021 tot en met 28 mei 2021 en daarna € 2.900,00 (bruto) te vermeerderen met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b. verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 18 mei 2021, waarin de betaling van sub a zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000.00 voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [partij I] niet voldoet aan de beschikking;
c. betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [partij II] toekomende loon op grond van artikel 7:625 BW;
d. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
e. betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde punten onder a, b, en d genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening.
in het incident en de hoofdzaak
om [partij I] te veroordelen tot betaling van de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.