In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. De eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en was het niet eens met de hoogte van de nabetaling die hem was toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser samenwoont met zijn ouders en zussen en dat hij maandelijks kostgeld betaalt. De verweerder had bij besluit van 4 juni 2020 bijstand toegekend, maar de eiser maakte bezwaar tegen de hoogte van de nabetaling van € 816,22 over de periode van 3 februari 2020 tot en met 31 mei 2020. De verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij hij verwees naar een advies van de commissie voor de bezwaarschriften. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van de eiser als middelen en inkomen in de zin van de Pw konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de stortingen en bijschrijvingen terecht als middelen en inkomen zijn aangemerkt, omdat deze betalingen een terugkerend karakter hadden en door de eiser konden worden aangewend voor zijn levensonderhoud. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat het om leningen of giften ging, omdat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de hoogte van de nabetaling op juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.