ECLI:NL:RBMNE:2021:4761

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
16.252160.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jarenlang seksueel misbruik van minderjarige dochters door vader met lichte verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn drie minderjarige dochters jarenlang seksueel heeft misbruikt. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van meerdere feiten van seksueel misbruik, waaronder het seksueel binnendringen van zijn dochters, die op het moment van de feiten onder de zestien jaar oud waren. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere openbare zittingen en heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, de verdediging en de benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend, met uitzondering van één feit waarvoor hij werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de lichte verstandelijke beperking van de verdachte. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en heeft een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van vijf jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op € 17.500,- per slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.252160.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbaar gehouden terechtzittingen van 13 januari 2021, 7 april 2021, 9 juni 2021, 30 augustus 2021 en 22 september 2021. De rechtbank heeft op laatst genoemde datum de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.H. Kroon, advocaat te Leerdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , benadeelde partijen en van hetgeen door hun raadsvrouw mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 oktober 2019 te Meerkerk het lichaam van iemand beneden de zestien jaar, te weten van zijn dochter [slachtoffer 2] , seksueel is binnengedrongen;
feit 2 in de periode van 21 oktober 2019 tot en met 10 februari 2020 te Meerkerk ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 2] ;
feit 3 in de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 januari 2020 te Meerkerk het lichaam van iemand beneden de twaalf jaar, te weten van zijn dochter [slachtoffer 3] , seksueel is binnengedrongen;
feit 4 in de periode van 22 februari 2002 tot en met 21 februari 2008 te Meerkerk het lichaam van iemand beneden de twaalf jaar, te weten van zijn dochter [slachtoffer 1] , seksueel is binnengedrongen;
feit 5 in de periode van 22 februari 2008 tot en met 21 februari 2012 te Meerkerk het lichaam van iemand beneden de zestien jaar, te weten zijn dochter [slachtoffer 1] , seksueel is binnengedrongen;
feit 6 in de periode van 22 februari 2012 tot en met 2 maart 2013 te Meerkerk ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 1] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, met uitzondering van feit 4, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft feit 4 heeft de raadsman betwist dat het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] in die periode is begonnen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 4 – seksueel binnendringen [slachtoffer 1] in de periode van 22 februari 2002 tot en met 21 februari 2008
De rechtbank stelt vast dat in het dossier, met uitzondering van de verklaring van [slachtoffer 1] , geen ander wettig (steun)bewijs aanwezig is voor het ten last gelegde seksueel binnendringen in de periode van 22 februari 2002 tot 21 februari 2008.
Door de officier van justitie is verwezen naar de getuigenverklaring van [getuige 1] , de oom van [slachtoffer 1] , als (steun)bewijs voor haar verklaring. Deze verklaring heeft echter betrekking op een periode na 2008 en dus niet op de periode tussen 2002 en 2008. Immers [getuige 2] , de oma van [slachtoffer 1] verklaart op 8 april 2013: “In de tussen tijd heeft [slachtoffer 1] met haar gezin wel 5 maanden bij mij ingewoond. Dat was in het jaar 2010/2011 van augustus tot februari.”
Nu de rechtbank het bewijs dat een verdachte het ten laste feit heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige leidt dit ertoe dat de rechtbank verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, zal vrijspreken van hetgeen hem onder feit 4 ten laste is gelegd.
feit 1 en 2 – seksueel binnendringen en ontucht plegen met [slachtoffer 2]
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De rechtbank stelt vast dat de feiten door verdachte zijn begaan. Nu de raadsman geen vrijspraak voor deze feiten heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 18 februari 2020, genummerd PL0900-2020042463-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 7 tot en met 26;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] gedateerd 20 februari 2020, genummerd PL0900-2020042463-18, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 27 tot en met 41;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van 3 maart 2020, werkzaam bij de politie Midden-Nederland, genummerd PL0900-2020042463-20, pagina 42.
feit 3 – seksueel binnendringen [slachtoffer 3]
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De rechtbank stelt vast dat het feit door verdachte is begaan. Nu de raadsman geen vrijspraak voor dit feit heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens het slachtoffer [slachtoffer 3] van 22 september 2020, genummerd PL0900-2020299098-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 241 tot en met 243;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 8 oktober 2020, werkzaam bij de politie Midden-Nederland, genummerd PL0900-2020299098-4, pagina 227 tot en met 239.
feit 5 en 6 – seksueel binnendringen van en ontucht plegen met [slachtoffer 1] in de periode van 22 februari 2008 tot en met 2 maart 2013
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De rechtbank stelt vast dat de feiten door verdachte zijn begaan. Nu de raadsman geen vrijspraak voor deze feiten heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 14 maart 2013, genummerd PL1850-2013020586-1, opgemaakt door de politie Zuid-Holland-Zuid, doorgenummerde pagina 75 tot en met 106.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 oktober 2019 te Meerkerk, gemeente Zederik en/of Vijfheerenlanden, met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] , geboren op [2003] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten meermalen,
- het duwen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het duwen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het met zijn, verdachtes, hand(en) aanraken van de vagina en borst(en) van die [slachtoffer 2] en
- het kussen van de borsten van die [slachtoffer 2] en
- zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 2] ;
feit 2 in de periode van 21 oktober 2019 tot en met 10 februari 2020 te Meerkerk, gemeente Vijfheerenlanden, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] , geboren op [2003] , door meermalen,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en houden en heen en weer te bewegen en
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en houden en heen en weer te bewegen en
- met zijn, verdachtes, hand(en) de vagina en borst(en) van die [slachtoffer 2] te betasten en aan te raken en
- de borsten van die [slachtoffer 2] te kussen en
- zich af te trekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 2] ;
feit 3 in de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 januari 2020 te Meerkerk, gemeente Zederik en/of Vijfheerenlanden, met zijn minderjarig kind [slachtoffer 3] , geboren op [2008] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten meermalen het duwen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 3] ;
feit 5 in de periode van 22 februari 2008 tot en met 21 februari 2012 te Meerkerk, gemeente Zederik, en Leerdam, met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten meermalen,
- het duwen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het duwen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het met zijn, verdachtes, hand(en) aanraken van de vagina en borst(en) van die [slachtoffer 1] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
feit 6 in de periode van 22 februari 2012 tot en met 2 maart 2013 te Meerkerk, gemeente Zederik, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1] , geboren op [1996] , bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen,
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en gehouden en heen en weer bewogen en
- met zijn, verdachtes, handen de vagina en borst(en) van die [slachtoffer 1] heeft aangeraakt;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 2 ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
feit 3 met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 5 met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 6 ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank op grond van artikel 38v Sr beveelt dat verdachte zich onthoudt van contact met aangeefsters en dat de rechtbank aan verdachte, voor die gedragingen gepleegd na 1 januari 2018, op grond van artikel 38z Sr een maatregel oplegt strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Uit de rapportage van de deskundigen blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, waarbij hij functioneert op de leeftijd van een 9 tot 12 jarige. Verdachte wil graag hulp en begeleiding ontvangen voor wat hij heeft gedaan. Verdachte kan zich dan ook vinden in het advies van de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft jarenlang drie van zijn dochters seksueel misbruikt. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte meerdere keren per week ontuchtige handelingen bij haar pleegde en seksueel bij haar binnendrong. Pas toen [slachtoffer 1] in maart 2013 de woning van haar ouders was ontvlucht en bij haar opa en oma is gaan wonen, is het misbruik bij haar gestopt. Ondanks dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] kort daarna tegen hem aangifte had gedaan van seksueel misbruik, waarbij zij door verdachte is weggezet als leugenaar, heeft dit verdachte er niet van weerhouden om een paar jaar later een van zijn andere minderjarige dochters, te weten [slachtoffer 2] , vanaf haar 12de tot aan haar 16de seksueel te misbruiken. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte ook bij haar jarenlang en meerdere keren per week ontuchtige handelingen heeft gepleegd en seksueel bij haar is binnengedrongen. Het seksueel misbruik heeft zich in die periode echter niet alleen beperkt tot [slachtoffer 2] , nu ook [slachtoffer 3] vanaf begin januari 2017 door verdachte seksueel is misbruikt. Ook [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte dan bij haar in bed kwam en dat hij vervolgens op haar ging liggen, waarbij hij haar broek en onderbroek naar beneden deed. Uit haar verklaring blijkt ook dat verdachte, anders dan bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , anale seks met haar heeft gehad. Het seksueel misbruik is pas gestopt nadat [slachtoffer 2] in februari 2020 aangifte tegen verdachte had gedaan.
Verdachte heeft als vader jarenlang op zeer ernstige en grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van drie van zijn minderjarige dochters. Juist van een vader mag worden verwacht dat hij zijn dochters beschermt en niet dat hij zich aan hen vergrijpt en misbruik maakt van het vertrouwen dat zij in hem hebben. Verdachte is enkel bezig geweest met het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens en lijkt daarbij geen moment te hebben stilgestaan bij de geestelijke en lichamelijke gevolgen van zijn handelen voor zijn dochters. De rechtbank vindt het schokkend dat verdachte bij het bevredigen van zijn lusten zelfs zo ver is gegaan dat hij zijn dochter van 10 jaar oud anaal heeft verkracht. Daar komt bij dat het misbruik heeft plaatsgevonden in hun ouderlijk huis, een plek waar de kinderen zich juist veilig hadden moeten voelen en in alle bescherming hadden moeten kunnen opgroeien. Verdachte heeft dit van hen afgenomen.
Ter terechtzitting hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] duidelijk gemaakt hoe zij worstelen met het feit dat het juist hun vader is geweest die hen op deze wijze jarenlang seksueel heeft misbruikt en over de psychische gevolgen die het misbruik tot op de dag van vandaag nog steeds voor hen heeft.
Persoon van verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 2 december 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf.
Op 17 maart 2021 is door M. Krekt, GZ-psycholoog, een psychologisch rapport over verdachte uitgebracht. In het rapport staat dat de deskundige heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (licht van ernst), waar tevens sprake van was ten tijde van het plegen van het delict. Volgens de deskundige is de verstandelijke beperking chronisch en van invloed op het gehele functioneren van verdachte. Omdat verdachte het ten laste gelegde destijds ontkende, was het niet mogelijk om een inschatting te maken of, dan wel in welke mate, de verstandelijke beperking van verdachte van invloed is geweest op het ten laste gelegde. Het risico op recidive op lange termijn wordt ingeschat op hoog. De deskundige adviseert ter beperking van het recidivegevaar om verdachte sociaal maatschappelijk te begeleiden en om (langdurig) toezicht op hem te houden om individuele contacten met (klein)kinderen zonder toezicht te voorkomen. Het interventie-advies kan worden uitgevoerd in een deels voorwaardelijk kader. Als alternatief kan een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel worden overwogen, aldus de deskundige.
Op 22 maart 2021 is door C.A.M. van der Meijs, psychiater, een psychiatrisch rapport over verdachte uitgebracht. In het rapport staat dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een lichte verstandelijke beperking, en dat deze gebrekkige ontwikkeling aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Volgens de deskundige beïnvloedde de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige adviseert om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, nu op basis van de aanwezigheid van een lichte verstandelijke beperking een duidelijke doorwerking op de ten laste gelegde feiten kan worden verondersteld. Om het recidive risico te beperken wordt door de deskundige toezicht door de reclassering en begeleiding bij praktische zaken geadviseerd. Ook seksuele voorlichting wordt wenselijk geacht, waarbij het van belang is om een veiligheidsplan op te stellen. Een instelling die gespecialiseerd is in het ondersteunen van mensen met een verstandelijke beperking dient hiervoor te worden ingeschakeld. Volgens de deskundige kan dit worden gerealiseerd binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij een proeftijd van vijf jaar de voorkeur heeft. Een ander mogelijkheid is het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen. Beide deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en dat die aanwezig was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. De psychiater heeft geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen nu volgens de deskundige door de aanwezigheid van de licht verstandelijke beperking een duidelijke doorwerking op de ten laste gelegde feiten kan worden verondersteld. Hoewel de psycholoog geen oordeel geeft over de mate van toerekening komt ook hij tot het oordeel dat de verstandelijke beperking chronisch is en van invloed is op het gehele functioneren van verdachte. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de bewezen verklaarde feiten als gevolg van de bij verdachte vastgestelde licht verstandelijke beperking in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Bij de bepaling van de straf zal de rechtbank hiermee rekening houden.
Op 19 april 2021 is door mw. K. Holterman, reclasseringswerker, een reclasseringsadvies uitgebracht. Daarin staat dat verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking beperkt leerbaar is en een behandeling niet uitvoerbaar is. Vanwege het hoge recidiverisico op lange termijn, zijn beperkte draagkracht en weinig zelfredzaamheid, is begeleiding en toezicht wenselijk. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met bijzondere voorwaarden, en een reclasseringstoezicht voor de duur van vijf jaar. De reclassering ziet anders dan de deskundigen geen meerwaarde in het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, nu geen sprake is van een hoge kans op onttrekking van de voorwaarden.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op ernst, de duur, en omvang van de feiten met geen andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor een eenmalige verkrachting uitgaan van een gevangenisstraf van 24 maanden. In deze zaak is sprake van een de meest ernstige vorm van seksueel misbruik, te weten verkrachting van drie minderjarige dochters waarbij het seksueel misbruik van twee van hen jaren heeft geduurd.
Gelet op al wat hiervoor is overwogen vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie daarom niet passend. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf van 9 jaar passend. De rechtbank houdt echter in strafverminderende zin rekening met het feit dat zij verdachte vrijspreekt van feit 4 en de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 jaar passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook opleggen.
De wet geeft bij een gevangenisstraf van deze duur geen ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijk deel en derhalve evenmin voor het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Contactverbod 38v
De rechtbank ziet aanleiding om gezien de duur en de aard van het misbruik en ter voorkoming van strafbare feiten aanleiding om aan verdachte een contactverbod (direct- en indirect) op te leggen met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De slachtoffers hebben hier expliciet om verzocht en hoewel verdachte waarschijnlijk voor langere tijd gedetineerd zal zijn blijft de mogelijkheid om via de post of via anderen contact met de slachtoffers op te nemen bestaan. De rechtbank zal deze maatregel opleggen voor de duur van vijf jaar. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid contactverbod
Verdachte heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van personen. De deskundigen schatten het recidiverisico op de lange termijn hoog in. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Om die reden beveelt de rechtbank dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel 38z
Er is sprake van een veroordeling tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het seksueel misbruik van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft deels plaatsgevonden na 1 januari 2018, de datum van inwerkingtreding de Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Deze wet maakt het mogelijk om vanaf die datum deze maatregel op te leggen.
Uit de adviezen van de deskundigen blijkt dat het risico op recidive op lange termijn wordt ingeschat op hoog. De rechtbank schat in dat dit risico, mede vanwege de lichte verstandelijke beperking van verdacht na ommekomst van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank acht het in het kader van het terugdringen van het recidiverisico en ter bescherming van de veiligheid van anderen noodzakelijk om verdachte langdurig onder toezicht te stellen met oplegging de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Vordering [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert [slachtoffer 1] proceskosten, te weten € 326,04 aan reiskosten die zij in het kader van deze zaak heeft gemaakt.
Vordering [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 14.125,- aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van de schade en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. Daarnaast vordert [slachtoffer 2] proceskosten, te weten € 62,40 aan reiskosten, die zij in het kader van deze zaak heeft gemaakt.
Vordering [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert [slachtoffer 3] proceskosten, te weten € 47,32 aan reiskosten, die zij in het kader van deze zaak heeft gemaakt.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toewijsbaar zijn. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en niet door verdachte betwist.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de vorderingen, met uitzondering van de vordering van [slachtoffer 2] tot vergoeding van haar (materiële) schade door haar studievertraging van één jaar. Volgens de raadsman ontbreekt het causale verband tussen de studievertraging en het handelen van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij door het onder feit 5 en 6 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Ingevolge artikel 106 lid 1 sub b van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel of van schending van de eer of goede naam, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in haar persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Ter onderbouwing van haar schade heeft de benadeelde partij gewezen op de jonge leeftijd ten tijde van het seksueel misbruik, de lange duur van het seksueel misbruik en het feit dat het misbruik plaatsvond in de huiselijke sfeer door haar eigen vader.
De nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zijn in dit concrete geval zo evident, dat geestelijk letsel kan worden aangenomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten een grove inbreuk betekenen op zowel de lichamelijke als geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daar komt bij dat zij in 2013 aangifte heeft gedaan die niet tot vervolging heeft geleid wegens gebrek aan bewijs en dat zij indertijd het gevoel had dat zij niet werd geloofd en om die reden de hulpverlening heeft vermeden. Het niet kunnen aantonen van psychisch letsel heeft daarmee een direct verband met de aanvankelijke ontkenning van het misbruik door verdachte in 2013.
Gelet op de hiervoor genoemde gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 17.500,- de rechtbank billijk voor. De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
proceskosten
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de reiskosten in vorm van proceskosten in verband met het bijwonen van de inhoudelijke behandeling, reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie en reiskosten voor het bezoeken van de gemachtigde ten behoeve van het opstellen van de vordering afwijzen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL:HR:2019:793). In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten (zoals reiskosten naar de advocaat, politie, slachtofferhulp en de rijschool) kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De benadeelde partij heeft in deze zaak niet in persoon geprocedeerd waardoor de reiskosten naar de zitting niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiele schadevergoeding
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van € 14.125,- voor één jaar studievertraging. De rechtbank kan op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de ter terechtzitting gegeven toelichting niet vaststellen dat deze schade rechtstreeks is veroorzaakt door het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Daarvoor zal nader onderzoek noodzakelijk zijn, wat naar het oordeel van de rechtbank zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schadevergoeding
Uit de stukken bij de vordering en de door de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat de benadeelde partij door het seksueel misbruik geestelijk letsel heeft opgelopen. Bij haar is PTSS vastgesteld en zij volgt sinds september 2020 ook EMDR-therapie. Gelet op de hiervoor genoemde gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 17.500,- de rechtbank billijk voor. De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Proceskosten
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de reiskosten in vorm van proceskosten in verband met het bijwonen van de inhoudelijke behandeling, reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie en reiskosten voor het bezoeken van de gemachtigde ten behoeve van het opstellen van de vordering afwijzen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover heeft overwogen bij de vordering van [slachtoffer 1] .
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Vordering [slachtoffer 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Uit de stukken bij de vordering en de door de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat de benadeelde partij door het seksueel misbruik zowel geestelijk als fysiek letsel heeft opgelopen. Bij haar is PTSS vastgesteld en er is sprake van hechtingsproblematiek. Daarnaast is sprake van incontinentie en disfuncties in het bekkengebied. Gelet op de hiervoor genoemde gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 17.500,- de rechtbank billijk voor.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Proceskosten
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de reiskosten in vorm van proceskosten in verband met het bijwonen van de inhoudelijke behandeling en reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie afwijzen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover heeft overwogen bij de vordering van [slachtoffer 1] .
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de
maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van 5 (vijf) jaren;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
* [slachtoffer 1] , geboren op [1996] te [geboorteplaats] ;
* [slachtoffer 2] , geboren op [2003] te [geboorteplaats] ;
* [slachtoffer 3] , geboren op [2008] te [geboorteplaats] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 7 dagen hechtenis, met een totale duur van maximaal 6 (zes) maanden;
- legt aan verdachte op de
maatregelop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2013 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2013 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft de vordering tot vergoeding van schade als gevolg van één jaar studievertraging van € 14.125,- niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 17.500,-
te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en I. Jadib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2021.
Mr. I. Jadib is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 oktober 2019 te Meerkerk, gemeente Zederik en/of Vijfheerenlanden, althans in Nederland,
met (zijn minderjarig kind) [slachtoffer 2] , geboren op [2003] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] en/of
- het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten/aanraken van de vagina en/of borst(en) en/of bil(len) van die [slachtoffer 2] en/of
- het kussen van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten/aanraken van zijn penis en/of zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 2] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 oktober 2019 tot en met 10 februari 2020 te Meerkerk, gemeente Vijfheerenlanden, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind en/of de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [2003] , door (telkens)
meermalen, in elk geval eenmaal
- zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] te duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) te bewegen en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] te duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) te bewegen en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) de vagina en/of borst(en) en/of bil(len) van die [slachtoffer 2] te betasten en/of aan te raken en/of
- de borst(en) van die [slachtoffer 2] te kussen en/of
- zijn, verdachtes, penis te betasten en/of aan te raken en/of zich af te trekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 2] ;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 januari 2020 te Meerkerk, gemeente Zederik en/of Vijfheerenlanden, althans in Nederland,
met (zijn minderjarig kind) [slachtoffer 3] , geboren op [2008] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 3] ;
( art 244 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
4
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2002 tot en met 21 februari 2008 te Meerkerk, gemeente Zederik, althans in Nederland, met (zijn minderjarig kind) [slachtoffer 1] , geboren op [1996] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten (telkens)
meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of
- het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten/aanraken van de vagina en/of borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2008 tot en met 21 februari 2012 te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of Leerdam, althans in Nederland, met (zijn minderjarig kind) [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of
- het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten/aanraken van de vagina en/of borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2012 tot en met 2 maart 2013 te Meerkerk, gemeente Zederik, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind en/of de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [1996] , bestaande die ontucht hierin dat hij
(telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht en/of gehouden en/of (heen en weer) bewogen en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) de vagina en/of borst(en) van die [slachtoffer 1] heeft betast/aangeraakt;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )