In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor huishoudelijke hulp door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eisers, een gezin met meerderjarige kinderen, hebben op 4 mei 2020 een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Deze aanvraag werd op 6 oktober 2020 afgewezen, waarna eisers bezwaar maakten en beroep instelden. De rechtbank heeft op 10 juni 2021 een zitting gehouden via Skype, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank moest eerst beoordelen of het beroep tijdig was ingediend. Verweerder stelde dat het bestreden besluit op 8 oktober 2020 digitaal was bekendgemaakt, maar eisers betwistten dit en stelden dat zij het besluit pas op 4 januari 2021 hadden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat eisers niet expliciet toestemming hadden gegeven voor digitale communicatie. Hierdoor was het beroep ontvankelijk.
In de inhoudelijke beoordeling kwam de rechtbank tot de conclusie dat de aanvraag van eisers terecht was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gezinssituatie van eisers wezenlijk was veranderd, aangezien zij nu drie meerderjarige kinderen hadden die in staat waren om huishoudelijke taken over te nemen. De rechtbank verwierp het argument van eisers dat zij niet in staat waren om hun kinderen aan te sturen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, en concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er sprake was van gebruikelijke hulp die door de kinderen kon worden geboden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.