ECLI:NL:RBMNE:2021:4742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21 /122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor huishoudelijke hulp door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eisers, een gezin met meerderjarige kinderen, hebben op 4 mei 2020 een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Deze aanvraag werd op 6 oktober 2020 afgewezen, waarna eisers bezwaar maakten en beroep instelden. De rechtbank heeft op 10 juni 2021 een zitting gehouden via Skype, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank moest eerst beoordelen of het beroep tijdig was ingediend. Verweerder stelde dat het bestreden besluit op 8 oktober 2020 digitaal was bekendgemaakt, maar eisers betwistten dit en stelden dat zij het besluit pas op 4 januari 2021 hadden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat eisers niet expliciet toestemming hadden gegeven voor digitale communicatie. Hierdoor was het beroep ontvankelijk.

In de inhoudelijke beoordeling kwam de rechtbank tot de conclusie dat de aanvraag van eisers terecht was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gezinssituatie van eisers wezenlijk was veranderd, aangezien zij nu drie meerderjarige kinderen hadden die in staat waren om huishoudelijke taken over te nemen. De rechtbank verwierp het argument van eisers dat zij niet in staat waren om hun kinderen aan te sturen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, en concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er sprake was van gebruikelijke hulp die door de kinderen kon worden geboden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser), te [woonplaats] eisers

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Over de ontvankelijkheid van het beroep
1. Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan behandelen, moet zij eerst beoordelen of eisers tijdig beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft aangevoerd dat het bestreden besluit op 8 oktober 2020 digitaal bekend is gemaakt. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een print van een e-mailbericht van 8 oktober 2020 aan het e-mailadres van het kantoor van de gemachtigde van eisers overgelegd. In de aanhef van het e-mailbericht staat tweemaal als bijlage vermeld: “Verzenden [naam] [zaaknummer] .pdf”. In dit e-mailbericht is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“Bijgaand treft u de beslissing op bezwaar aan.Vanwege de maatregelen vanuit het Rijk ter bestrijding van het Coronavirus sturen wij u deze beslissing per mail toe.Wij zien dit als een rechtsgeldige bekendmaking van de beslissing.
(…)
Staat u er toch op dat u de beslissing op schrift ontvangt, laat het ons dan binnen 1 week weten via (…) onder vermelding van het zaaknummer. (…)”
Verweerder stelt dat hij – binnen de gestelde termijn van een week – geen bericht van eiseres heeft ontvangen. Verweerder heeft hieruit afgeleid dat eisers toestemming geven voor digitale correspondentie en dat daarom het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt.
3. Namens eisers is aangevoerd dat zij het bestreden besluit niet digitaal hebben ontvangen en dat verweerder dat aannemelijk moet maken. Dat er in het bezwaarschrift een e-mailadres is vermeld, betekent volgens eisers niet dat verweerder het bestreden besluit langs die weg bekend kon maken. Zij hebben verweerder daarvoor ook geen uitdrukkelijke toestemming gegeven. Van een geldige bekendmaking van het bestreden besluit is dan ook geen sprake. Eisers hebben niet eerder dan op 4 januari 2021 van het bestreden besluit kennis genomen. Eisers concluderen dat zij tijdig beroep hebben ingesteld.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt, omdat eisers niet duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij langs elektronische/digitale weg bereikbaar waren voor het ontvangen van het bestreden besluit. De enkele bekendheid met een e-mailadres van de geadresseerde is daarvoor onvoldoende. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 maart 2015. [1] Verweerder mocht op grond van de enkele vermelding van het e-mailadres van het kantoor van de gemachtigde van eisers niet aannemen dat eisers toestemming hadden gegeven voor digitale correspondentie. Er is namelijk niet voldaan aan de vereisten die artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daaraan stelt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 14 oktober 2010 [2] waarin is geoordeeld dat uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb niet slechts volgt dat een geadresseerde langs digitale weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat. Van een dergelijke uitdrukkelijke kennisgeving is niet gebleken. Bovendien mocht verweerder gelet op de omstandigheid dat eisers niet op het e-mailbericht van 8 oktober 2020 hebben gereageerd – wat verschillende oorzaken/redenen kan hebben – er niet vanuit gaan dat eisers langs digitale weg voldoende bereikbaar waren. Verweerder had het bestreden besluit dan ook door toezending per post of uitreiking van een schriftelijk stuk bekend moeten maken. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het besluit met uitsluitend digitale toezending niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eisers het e-mailbericht van 8 oktober 2020 hebben ontvangen.
5. Eisers hebben op 6 januari 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Aangezien het bestreden besluit eerst op 4 januari 2021 op de juiste wijze bekend is gemaakt, hebben eisers daartegen tijdig beroep ingesteld en is het beroep ontvankelijk. De rechtbank gaat daarom over tot een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Feiten
6. Bij eerder besluit van 20 februari 2018 heeft verweerder op grond van de Wmo hulp bij het huishouden over de periode van 20 mei 2018 tot en met 19 mei 2020 aan eisers toegekend voor 157 uur per jaar in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb was bestemd voor ondersteuning bij het uitvoeren van lichte en zware huishoudelijke taken (105 uur per jaar). Daarbij hebben eisers maximaal 52 uur per jaar gekregen voor extra ondersteuning bij de was (lichte en/of zware was).
7. Op 28 april 2020 hebben eisers om verlenging van de hulp bij het huishouden gevraagd.
Standpunt verweerder
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet langer in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden, omdat zij inmiddels drie meerderjarige inwonende kinderen hebben die de huishoudelijke taken van hen kunnen overnemen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eisers geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat de meerderjarige kinderen de huishoudelijke taken niet kunnen verrichten vanwege gezondheidsproblemen of lichamelijke of psychische klachten. Verder heeft verweerder overwogen dat eisers gebruik kunnen maken van de hulp van het buurtteam voor ondersteuning bij de regie van het huishouden, zodat zij hun kinderen kunnen aansturen de huishoudelijke taken over te nemen.

Standpunt eisers

9. Eisers vinden dat zij nog steeds hulp bij het huishouden nodig hebben, omdat hun huidige situatie niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van mei 2018. Eisers wonen met zes kinderen in huis, waarvan drie meerderjarig en drie minderjarig. De oudste zoon is het huis uit en de andere (meerderjarige) zoon heeft in september 2020 een auto-ongeluk gehad waardoor hij geen bijdrage kan leveren aan het huishouden. Hun twee dochters, die recentelijk 18 jaar zijn geworden, doen allebei een voltijd opleiding en hebben een bijbaan. Zij helpen eisers op dit moment al met het wegbrengen van hun jongere broers/zusjes en doen af en toe boodschappen. Volgens eisers moeten hun dochters voldoende tijd overhouden voor studie, vrienden en werk. Daar komt bij dat eisers niet in staat zijn om de regie over het huishouden te voeren en hun kinderen aan te sturen de huishoudelijke taken over te nemen. Zij hebben het buurtteam wel benaderd om hen hierin te ondersteunen, maar dat heeft niet geholpen.
Toetsingskader
10. In artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 is (onder meer) bepaald dat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
11. In artikel 1.1.8 van de Beleidsregels Wmo Gemeente Utrecht 2020 heeft verweerder invulling gegeven aan wat onder gebruikelijke hulp moet worden verstaan:
“Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Het is de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders, inwonende kinderen of andere volwassen huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid samen een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar. Onder leefeenheid verstaan we een geheel aan personen waarmee een persoon op hetzelfde adres woonachtig is en een huishouden deelt (uitwonende kinderen en partner vallen hier dus buiten). Als er tot de leefeenheid huisgenoten behoren die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar.”
Oordeel rechtbank
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eisers terecht heeft afgewezen omdat met gebruikelijke hulp in de hulpvraag van eisers kan worden voorzien. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat de gezinssituatie van eisers wezenlijk is veranderd, omdat in 2018 sprake was van één meerderjarig kind (dat inmiddels het huis uit is) en nu van drie meerderjarige kinderen met wie eisers een leefeenheid vormen. De rechtbank overweegt dat het auto-ongeluk van de nog thuiswonende en meerderjarige zoon na het bestreden besluit heeft plaatsgevonden, zodat verweerder hiermee geen rekening heeft kunnen en hoeven houden. Daarbij merkt de rechtbank op dat eisers geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat deze zoon – als gevolg van het auto-ongeluk – niet aan het huishouden kan bijdragen, zodat dit verweerder niet tot een ander standpunt had hoeven leiden. Los daarvan, hebben eisers nog twee meerderjarige dochters met wie zij samenwonen en waarvan verweerder mag verwachten dat zij gebruikelijke hulp bieden in de huishoudelijke werkzaamheden. Dat deze dochters een voltijd opleiding doen en een bijbaan hebben, betekent niet dat zij deze hulp niet kunnen bieden. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij overbelast zijn of dat zij andere lichamelijke of psychische beperkingen hebben die aan hun benodigde bijdrage in de huishoudelijke werkzaamheden in de weg staan. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 september 2016. [3]
13. Eisers stellen voorts dat zij hun kinderen er niet toe kunnen bewegen om de benodigde huishoudelijke taken te verrichten. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat zij al tien jaar huishoudelijke hulp ontvangen en dat ten tijde van de eerdere indicatie al bekend was dat eisers hulp nodig hadden bij het aansturen van de kinderen. Eisers verwijzen hiervoor naar het gespreksverslag van 9 februari 2018. [4] Eisers stellen dat verweerder bij de huidige aanvraag ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre zij daarbij hulp en ondersteuning krijgen.
14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers hulp en ondersteuning nodig hebben bij het aansturen van de kinderen om de huishoudelijke werkzaamheden over te nemen. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat verweerder deze hulpvraag niet of onvoldoende heeft onderzocht. Uit het gespreksverslag van 28 april 2020 [5] blijkt dat verweerder eisers heeft geadviseerd om het buurtteam in te zetten voor het aansturen van de kinderen. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij het buurtteam heeft nagevraagd waaruit de hulp en ondersteuning aan eisers bestaat. Daarop is geantwoord dat een gezinswerker met eisers en de kinderen in gesprek zal gaan om een gezinsplan te maken en gezamenlijke doelen te stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eisers mag verwachten dat zij eerst de hulp van het buurtteam inroepen voordat hij beoordeelt of zij voor de aansturing van de kinderen op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening moeten krijgen. De rechtbank is niet gebleken dat eisers van het aanbod van het buurtteam gebruik hebben gemaakt, zodat ook niet vaststaat dat eisers met de hulp van het buurtteam niet de kinderen kunnen aansturen. Desgevraagd is ter zitting namens eisers alleen gesteld dat zij het buurtteam om hulp hebben gevraagd, maar dat dit niet heeft geholpen. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt, zodat de rechtbank niet tot ander oordeel komt.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2015:780. Zie ook de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II,2001-2002, 28483, nr. 3, pagina 11.
3.ECLI:NL:CRVB:2016:3384, rechtsoverweging 4.3.
4.Processtuk 22.
5.Processtuk 24.