ECLI:NL:RBMNE:2021:4648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
20/1185
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van [opposante] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 14 januari 2021, waarin het beroep van opposante niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De zitting vond plaats op 10 september 2021 via een Skypeverbinding, waarbij de gemachtigde van opposante, mr. D.A.N. Bartels MRE, aanwezig was, maar opposante zelf niet. Verweerder was afwezig met bericht van verhindering.

De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, omdat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak. Opposante voerde aan dat zij nooit een correcte griffierechtnota had ontvangen en dat zij om betalingsonmacht verzocht. De rechtbank oordeelde dat de griffierechtnota correct was verzonden en dat de gemachtigde verantwoordelijk was voor de betaling van het griffierecht. De rechtbank verwierp ook het beroep op betalingsonmacht, aangezien dit eerder was afgewezen.

Daarnaast vroeg opposante om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding, omdat de periode tussen de indiening van het beroepschrift en de uitspraak in de verzetprocedure minder dan anderhalf jaar was. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1185- V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 op het verzet van

[opposante] B.V., te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht van 24 februari 2020.
In de uitspraak van 14 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft via een Skypeverbinding plaatsgevonden op 10 september 2021. Opposante is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Verweerder is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 januari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het griffierecht niet heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021 niet juist omdat hij nimmer een correcte griffierechtnota heeft ontvangen, want anders had opposante wel degelijk tijdig (deels) voor betaling van het griffierecht zorggedragen. Opposante doet in verzet wederom een beroep op betalingsonmacht. Opposante voegt ter kennisneming een kopie bij van twee identieke brieven van Rechtbank Amsterdam van 22 april 2020 inhoudende een beslissing waarbij het verzoek tot uitstel wél is toegewezen in verband met de uitbraak van de coronacrisis. Opposante wilt graag dat haar eerste verzoek als ‘tijdig aangevuld’ wordt geacht. In jurisprudentie is voorts herhaaldelijk bepaald dat de vennootschap ( [vennootschap] B.V.) ‘de indiener’ van het inleidend processtuk is en derhalve zelf het griffierecht verschuldigd is danwel tot betaling hiervan is gehouden. Opposante voegt een kopie bij van de allerlaatste en meest recente Draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Bosch op basis waarvan tot vermindering van het in rekening gebrachte griffierecht wordt verzocht. Opposante verwijst ook naar uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant met Ecli nummers: ECLI:NL:RBOBR:2018:5028 en ECLI:NL:RBOBR:2019:6494. Ook voegt opposante een brief van de Rechtbank Noord-Holland waarbij in alle zaken uitstel van betaling werd gegeven. Verder heeft opposante aangevoerd dat de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt. Ten slotte maakt opposante wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding. In zijn aanvullend verzetschrift van 27 juli 2021 vraagt opposante een juiste, correct geformuleerde griffierechtnota. Ook heeft opposante aangevoerd dat op de griffierechtnota niet het volledige adres van het object is vermeld en dat om die reden geen tijdige en correcte betaling kon worden verricht. Ook heeft de gemachtigde in privé een griffierechtnota ontvangen en is de nota ten onrechte niet op naam van opposante gesteld. Opposante heeft, onder het overleggen van verschillende stukken van verschillende gerechten, gewezen op de landelijke praktijk inzake de adressering van griffierechtnota’s. Daarnaast heeft opposante verwezen naar meerdere andere uitspraken waarin verzetten in soortgelijke zaken gegrond zijn verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 23 maart 2020 enkel betrekking heeft op de WOZ-waarde van het object [adres] (Bouwgrond [bouwgrond] te [plaats] . Om die reden is geen sprake van het administratief splitsen van zaken en is ook geen splitsingsbrief verzonden. De griffier heeft dan ook terecht griffierecht geheven voor het beroep dat namens opposante is ingediend.
5. Opposante heeft voorts aangevoerd dat de griffierechtnota op haar naam gesteld had moeten worden en niet op naam van haar gemachtigde in privé. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens de gemachtigde willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van nota’s wel in.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering aan mr. D.A.N. Bartels zijn verzonden naar het postadres van zijn B.V.. Nu in de overlegde machtiging is vermeld dat de machtiging is verstrekt om [vennootschap] B.V. in de persoon van mr. D.A.N. Bartels de mogelijkheid en toestemming te geven om voor de belangen van opposante op te komen, acht de rechtbank de tenaamstelling van de nota en herinnering en de adressering juist. Van een tenaamstelling in privé is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu de gemachtigde als indiener van het beroepschrift geldt en de nota en de herinnering niet naar zijn privé adres zijn gezonden, maar naar het postbusnummer van zijn B.V..
7. De rechtbank stelt verder vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de hoofdzaak (UTR 20/1185) is vermeld en de namen van opposante en verweerder. In de griffierechtnota en de betalingsherinnering is verder vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland en is - voor zover mogelijk - het kenmerk van gemachtigde van opposante vermeld. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde loopt. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposante beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Het ligt vervolgens op de weg van de gemachtigde, die namens opposante het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en opposante alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde die over deze informatie beschikt, dat heeft nagelaten komt voor haar rekening en risico. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere praktische werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze zonder meer te volgen.
8. De rechtbank stelt vast dat bij aangetekende brief van 4 september 2020 een betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposante is verzonden, met het verzoek om het verschuldigde griffierecht van € 354,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. De rechtbank heeft via de Track&Trace van PostNl vastgesteld dat de brief van
4 september 2020 door of namens de gemachtigde van opposante is afgehaald op
8 september 2020 om 7:43 bij een PostNl-locatie. De stelling van mr. Bartels dat hij de brief van 4 september 2020 niet heeft ontvangen omdat de Primera met het PostNL servicepunt op dat moment nog niet is geopend, volgt de rechtbank niet. De track&trace gegevens tonen aan dat de brief van 4 september 2020 mr. Bartels heeft bereikt. De enkele niet onderbouwde stelling van mr. Bartels ter zitting dat de handtekening op de Track&Trace niet van hem is volgt de rechtbank niet. Daarbij heeft de rechtbank betrokken het feit van algemene bekendheid dat een aangetekend verzonden stuk enkel wordt afgegeven door een PostNl-locatie indien een identiteitsbewijs wordt overgelegd. Verder heeft mr. Bartels een beroep op betalingsonmacht gedaan hetgeen hij op 25 augustus 2020 schriftelijk heeft onderbouwd. Het verzoek op betalingsonmacht is dat door de rechtbank op 28 augustus 2020 afgewezen. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat de betreffende brief is ontvangen.
9. Het beroep op betalingsonmacht in deze verzetprocedure slaagt niet. De rechtbank heeft dit verzoek in de beroepsprocedure in de brief van 28 augustus 2020 terecht afgewezen. Het is niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet en leidt dan ook niet tot de conclusie dat de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
Voor het overige heeft opposante in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
10. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 en in zijn latere uitspraken.
11. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016. Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht.
12. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposante ontvangen op 23 maart 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure beslaat minder dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd dezerechter
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.