ECLI:NL:RBMNE:2021:4351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/1530
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving naar de kostendelersnorm voor een driepersoonshuishouden, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, de verweerder. Eiseres ontving bijstand, maar verweerder heeft deze bijstand per 1 januari 2021 ingetrokken en een bedrag van € 8.231,49 teruggevorderd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 28 oktober 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt uit welke (inkomsten)bron haar dagelijkse kosten van levensonderhoud zijn betaald en dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden door stortingen op haar bankrekening niet te melden.

De rechtbank oordeelt dat eiseres, ondanks haar beroep op haar medische toestand (Alzheimer), verantwoordelijk is voor het voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank stelt vast dat er in de te beoordelen periode geen contante opnames zijn gedaan van de bankrekening van eiseres en dat de verklaringen van haar zoon en schoondochter niet zijn onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij recht had op bijstand in de betreffende periode.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1530
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Procesverloop

1. Eiseres ontving bijstand naar de kostendelersnorm voor een driepersoonshuishouden. Eiseres woont op haar adres samen met haar zoon [naam] (zoon) en diens vriendin [naam] (schoondochter) en hun twee kinderen.
1.1.
In het besluit van 24 januari 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht op bijstand vanaf 1 januari 2021 ingetrokken [1] en de bijstand over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 ingetrokken. [2]
1.2.
In het besluit van 19 februari 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder de teveel verstrekte bijstand over de periode van 1 januari 2020 tot en met 28 oktober 2020 teruggevorderd tot een bedrag van € 8.231,49.
1.3.
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard onder wijziging van de juridische grondslag van de intrekking van het recht op bijstand vanaf 1 januari 2021. [3]
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1.7.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

2. Verweerder heeft aan de intrekking van de bijstand ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt uit welke (inkomsten)bron haar dagelijkse kosten van levensonderhoud zijn betaald en uit welke (inkomsten)bron de kasstortingen op haar bankrekening zijn gedaan. Hieruit volgt dat verweerder het recht op bijstand vanaf 1 januari 2020 niet meer kon vaststellen. Omdat eiseres niet uit eigen beweging de stortingen heeft gemeld heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden en was verweerder verplicht om het recht op bijstand in te trekken.
3. De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020.
4. Vaststaat dat er in de te beoordelen periode vanaf de bankrekening van eiseres geen enkele contante opname is gedaan en dat er los van één betaling op 17 maart 2020, geen enkele betaling is gedaan bij supermarkten, drogisterijen en dergelijke. Ook is er geen enkele betaling gedaan voor andere gebruiksgoederen zoals kleding. Verder zijn er in deze periode stortingen op de bankrekening van eiseres gedaan van in totaal € 4.450,-. Eiseres heeft verklaard dat haar zoon en schoondochter haar elke maand € 100,- tot € 200,- contant gaven voor het betalen van de huur en nutsvoorzieningen. Dat er geen uitgaven voor levensonderhoud te zien zijn komt doordat er voor eiseres een keer per maand boodschappen werd gedaan, die ook voor haar werden betaald. Al met al meent eiseres dat voldoende aannemelijk is dat alles is gegaan zoals zij heeft beschreven en dat het logisch is dat haar zoon en schoondochter bijgedragen hebben aan de vaste lasten en kosten van levensonderhoud, omdat zij kostendelers waren.
5. De rechtbank oordeelt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de stortingen op haar bankrekening - waarvan niet in geschil is dat die als inkomen moeten worden aangemerkt en de bijdragen in de kosten van levensonderhoud, van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Eiseres heeft dit echter niet uit eigen beweging gemeld. Hieruit volgt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De beroepsgrond dat eiseres niet kan worden verweten dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat zij lijdt aan Alzheimer en bij alles hulp nodig heeft, slaagt niet. De inlichtingenplicht is namelijk een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [4] Voor zover eiseres gezien haar medische en psychische gesteldheid niet in staat was om aan haar inlichtingenplicht te voldoen, had het op haar weg gelegen om daar hulp voor in te schakelen.
6. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij, als zij wel aan de inlichtingenverplichting had voldaan, in de te beoordelen periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad.
7. Eiseres is daarin niet geslaagd. Daarvoor is van belang dat eiseres geen aannemelijke en met objectieve bewijsstukken onderbouwde verklaring heeft gegeven over de herkomst van de stortingen op haar bankrekening (totaal € 4.450,-). Ook als de rechtbank aanneemt dat de zoon en schoondochter eiseres elke maand contant € 100,- of € 200,- hebben gegeven als bijdrage in de huur en de nutsvoorzieningen en eiseres dat bedrag vervolgens op haar rekening stortte, is daarmee slechts een bedrag van maximaal € 2.400,- verklaard. Voor het resterende bedrag heeft eiseres geen verklaring gegeven.
8. Verder is niet aannemelijk geworden uit welke (inkomsten)bron eiseres haar dagelijkse kosten van levensonderhoud heeft betaald. Eiseres heeft wel verklaringen ingediend van haarzelf, S. Dinic (dochter) en van haar schoondochter maar deze zijn op geen enkele wijze onderbouwd met bewijstukken.
9. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het niet aannemelijk is dat er slechts één keer per maand boodschappen werd gedaan omdat het huishouden bestaat uit vijf personen. Volgens de Nibud-normen bedragen de kosten van een 5persoonshuishouden (van drie volwassenen en twee kinderen) per maand € 549,02. Niet aannemelijk is dat de zoon en schoondochter, die allebei geen inkomen of uitkering hebben, dit bedrag bovenop de bijdrage in de woonkosten, betalen uit de kinderbijslag en het kindgebondenbudget.
10. Anders dan eiseres veronderstelt, kunnen de bijdragen die zij van haar zoon en schoondochter stelt te hebben ontvangen, niet worden aangemerkt als compensatie van de kostendelersnorm. Van belang voor dit oordeel is dat eiseres de hoogte en de herkomst van de gestelde stortingen en overige bijdragen aan de kosten van levensonderhoud, niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook is niet aannemelijk geworden op welke wijze de zoon en schoondochter hebben bijgedragen. Dat zij niet bereid zijn hun bankgegevens te verstrekken komt, hoe vervelend ook, voor rekening en risico van eiseres als bijstandsontvanger.
11. Als gevolg van de onduidelijkheden rond de stortingen en de bijdragen in de dagelijkse kosten van levensonderhoud kon verweerder het recht op bijstand in de gehele te beoordelen periode niet vaststellen.
12. De stelling van eiseres dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden, treft geen doel. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Pw. Deze bepaling laat geen ruimte voor een belangenafweging, nu daarin een verplichting is opgenomen over te gaan tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand. [5]
13. Eiseres heeft tegen de terugvordering geen aparte beroepsgronden aangevoerd.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021 door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mee te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Op grond van artikel 54, derde li, van de Pw.
3.Gewijzigd naar artikel 17 van de Pw in samenhang met artikel 54, derde lid, van de Pw.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1650.