ECLI:NL:CRVB:2019:1650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van onduidelijke herkomst van kasstortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de kostendelersnorm ingevolge de Participatiewet (PW). Na een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant opgeroepen voor gesprekken, maar hij is niet verschenen. Uiteindelijk heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken over een periode van meer dan twee jaar en een bedrag van € 33.133,49 teruggevorderd. Het college stelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van substantiële contante stortingen op zijn bankrekening, die in totaal € 26.621,50 bedroegen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in de herkomst van deze stortingen en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht op bijstand had. In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, omdat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.