ECLI:NL:RBMNE:2021:4275

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
UTR 19/4501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en kamergewijze verhuur in de gemeente De Ronde Venen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 augustus 2021, wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. De zaak betreft handhaving van het bestemmingsplan in de gemeente De Ronde Venen, specifiek met betrekking tot de kamergewijze verhuur van woningen. Eiser had eerder een handhavingsverzoek ingediend, omdat de woningen aan de [adres] en [adres] in [plaats] in strijd met de Beheersverordening voor kamerverhuur werden gebruikt. De rechtbank had eerder op 7 december 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft echter in zijn reactie van 11 januari 2021 niet adequaat gereageerd op de bevindingen van de rechtbank en heeft geen nieuw besluit genomen over de handhaving. De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft voldaan aan de verplichting om een zorgvuldige afweging te maken over de handhaving en dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens wordt het college opgedragen om het griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, aangezien er geen beroepsmatige rechtsbijstand is aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Oosterhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: W. Goddijn).

Procesverloop

Op 7 december 2020 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. [1] Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder (hierna: het college) in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Het college heeft de rechtbank laten weten dat het gebruik wil maken van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Met de brief van 1 februari 2021 heeft het college een nieuw standpunt ingenomen. Eiser heeft hierop zijn schriftelijke zienswijze gegeven.
Geen van de partijen heeft de rechtbank binnen de gegeven termijn laten weten dat zij op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft daarom op 13 april 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 7 december 2020. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak: dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen.
Conclusie tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld geen wettelijke grondslag te hebben om handhavend op te treden tegen het gebruik van de woningen aan de [adres] en [adres] in [plaats] voor kamergewijze verhuur door arbeidsmigranten. Het college heeft voor de invulling van het begrip ‘wonen’ in de Beheersverordening ten onrechte aansluiting gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Eisers hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat het begrip ‘wonen’ in artikel 13.1 van de Beheersverordening nader wordt ingevuld door het begrip ‘woningen’ in de opsomming van artikel 13.1 onder h van de Beheersverordening. Uit de definitiebepaling in de planregels volgt dat bij de bestemming ‘woningen’ de huisvesting van één huishouden is toegestaan zodat kamergewijze verhuur op basis van het bestemmingsplan een overtreding oplevert. Het college is daarom in de gelegenheid gesteld om zijn bevoegdheid om handhavend op te treden opnieuw vast te stellen en om te beoordelen of hij in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik moet maken.
De herstelpoging van het college
3. Zijn poging om de gebreken aan het bestreden besluit te herstellen heeft het college opgenomen in de brief van 1 februari 2021. Het college heeft in deze brief laten weten dat het de uitleg van de rechtbank volgt en zich onthoudt van inhoudelijke op- en aanmerkingen. Daarnaast heeft het college de rechtbank in deze brief geïnformeerd over de feitelijke stand van zaken. Daaruit volgt dat een toezichthouder van het college op 11 januari 2021 opnieuw een controle heeft uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat de woning aan de [adres] op dat moment slechts wordt gebruik door één huurder, maar dat de bouwkundige situatie van de woning ongewijzigd is. Verder is geconstateerd dat de woning aan de [adres] leeg staat en dat er geen verhuur plaatsvindt. Het college heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor splitsing van dit pand in behandeling. Het college heeft bij de brief geen controlerapport overgelegd.
4. Eisers hebben met de brief van 21 februari 2021 toegelicht waarom zij het niet eens zijn met de herstelpoging van het college. Volgens eisers heeft het college met zijn brief van 11 januari 2021 ten onrechte niet opnieuw op hun handhavingsverzoek beslist. Eisers hebben in hun reactie verder toegelicht dat de woning aan de [adres] na een verbouwing is gesplitst in twee appartementen die ten tijde van het schrijven van eisers te koop staan. Volgens eisers lijkt het er op dat de eigenaar deze woningen niet meer voor kamerverhuur zal gebruiken. Dit geldt volgens eisers niet voor de woning aan de [adres] . Uit het controlerapport van 11 januari 2021 dat eisers bij het college hebben opgevraagd, volgt volgens eisers dat de woning nog steeds is ingericht voor kamergewijze verhuur. Het enkele feit dat er in januari 2021 geen kamergewijze verhuur plaatsvindt betekent niet dat het college niet (meer) bevoegd is om handhavend op te treden. Een last onder dwangsom kan immers opgelegd worden voor het beëindigen en beëindigd houden van een overtreding. Eisers stellen verder dat er in dit geval geen sprake is van een geringe overtreding en dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie zodat het college een last onder dwangsom had moeten opleggen.
Wat vindt de rechtbank van de herstelpoging?
5. De rechtbank blijft bij haar oordeel gegeven in de tussenuitspraak. Zoals hiervoor al overwogen, kan de rechtbank volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) alleen in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. [2] De rechtbank ziet hiertoe in dit geval geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is het college er met zijn reactie niet in geslaagd om het geconstateerde gebrek te herstellen.
6. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het gebruiken van de woningen voor kamergewijze verhuur in strijd is met de Beheersverordening. Dit betekent dat het college een wettelijke grondslag heeft om handhavend op te treden tegen kamergewijze verhuur van de woningen aan de [adres] en [adres] in [plaats] . Het college had daarom in zijn herstelpoging moeten beoordelen of het bevoegd is om handhavend op te treden en of het van die bevoegdheid gebruik wil maken en vervolgens of er bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien. Het college heeft in zijn brief van 11 januari 2021 uitsluitend laten weten dat hij het eens is met de uitleg van de rechtbank in de tussenuitspraak, maar heeft geen nieuw besluit genomen met daarin de bestuurlijke afweging over handhaving. In de brief beschrijft het college vervolgens de feitelijke stand van zaken, maar geeft geen eenduidig standpunt zoals hiervoor bedoeld over handhaving. Het college lijkt zich in de brief op het standpunt te stellen dat een beoordeling over zijn bevoegdheid om handhavend op te treden en eventuele bijzondere omstandigheden niet meer nodig is omdat er inmiddels geen sprake meer is van overtredingen.
7. De rechtbank volgt die visie van het college niet. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie die strekt tot het ongedaan maken of beëindigen van een overtreding of tot het voorkomen van herhaling van een overtreding. [3] Eisers hebben er terecht op gewezen dat de woning aan de [adres] nog steeds geschikt is voor kamergewijze verhuur. Uit het controlerapport van de toezichthouder van 11 januari 2021 volgt dat de situatie in de woning aan de [adres] ongewijzigd is ten opzichte van eerdere controles. De eerste verdieping heeft nog steeds vier slaapkamers die afzonderlijk kunnen worden afgesloten en een gedeelde keuken en badkamer. Op de tweede verdieping is sprake van twee appartementjes met een gezamenlijke badkamer. De toezichthouder merkt in zijn rapport nog op dat deze appartementjes worden verhuurd. Uit het voorgaande volgt dat de indeling van de woning aan de [adres] nog steeds kamergewijze verhuur mogelijk maakt. Het enkele feit dat de woning onbewoond was op het moment van de controle, betekent niet dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden. Het college is ook bevoegd om handhavend op te treden om herhaling van een (toekomstige) overtreding te voorkomen. Voor de woning aan de [adres] geldt dat het feit dat deze woning wordt gesplitst en verkocht zonder nadere onderbouwing van het college onvoldoende aanleiding is om van handhavend optreden af te zien.
8. Als het college vindt dat het feit dat de woningen niet meer gebruikt worden voor kamergewijze verhuur aanleiding is om van handhaving af te zien, dan moet het college dit onderbouwen. Ook als er een bevoegdheid is om handhavend op te treden kunnen er bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien. Ondanks dat de rechtbank het college in de tussenuitspraak wel heeft verzocht om in te gaan op eventuele redenen om van handhaving af te zien, is het college hier in haar brief van 11 januari 2021 aan voorbij gegaan. Ook op dat punt is de nadere motivering van het college onvoldoende om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Conclusie
9. Uit de overwegingen in deze uitspraak volgt dat het bestreden besluit nog altijd ondeugdelijk is gemotiveerd. De brief van het college van 11 januari 2021 heeft het geconstateerde gebrek niet weggenomen. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en door de rechtbank wordt vernietigd omdat het in strijd is met artikel 7:12 van de Awb en omdat het ontbreekt aan een zorgvuldige voorbereiding van het besluit zodat het in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak en de tussenuitspraak.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eisers. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen de proceskosten uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:904.
3.Dit volgt uit artikel 5:31d in combinatie met artikel 5:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).