201500890/2/R2.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergeijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:907, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij brief van 21 juni 2016 heeft het college het besluit nader gemotiveerd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Het college heeft een nadere reactie ingediend op de zienswijze van [appellant].
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 12 januari 2017 waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M. van den Boom en ir. R.A.C. van de Voort, zijn verschenen.
Overwegingen
Het besluit van 10 december 2014
1. Met het bestreden besluit wordt beoogd de gebreken in het eerdere besluit van 4 april 2011 in de berekening van de geluidsbelasting voor de woning op het perceel [locatie] te herstellen. Dat besluit heeft het college genomen naar aanleiding van een in het bestemmingsplan "’t Loo" mogelijk gemaakte woningsplitsing op dit perceel.
2. De Afdeling is in de tussenuitspraak onder 4.4 tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering. Hiertoe heeft zij overwogen dat in de Oplegnotitie van 11 september 2014 van het onderzoeksbureau CroonenBuro 5, die ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit, wordt uitgegaan van een andere verkeersintensiteit dan in het besluit van 4 april 2011. In de Oplegnotitie staat echter niet dat in het besluit van 4 april 2011 wordt uitgegaan van een verkeerd weggedeelte. Voorts kan uit de Oplegnotitie niet worden afgeleid dat de verkeersintensiteiten in dit document zijn berekend op basis van het verkeersmodel 2010 waarbij nog steeds is uitgegaan van dezelfde verkeersgegevens zoals deze bekend waren in 2011. Daarnaast is de Oplegnotitie niet voldoende duidelijk wat betreft de vraag of bij de berekening van de geluidsbelasting wel of niet is uitgegaan van de herinrichting van het Loo en de in het verlengde hiervan gelegen Broekstraat in 2014. Het college heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van de hogere waarden in het bestreden besluit is uitgegaan van de verkeerssituatie zoals deze ten tijde van het besluit van 4 april 2011 was.
2.1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college voorts opgedragen om het besluit van 10 december 2014 wat betreft de woning op het perceel [locatie] met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen alsnog toereikend te motiveren dan wel dit besluit te wijzigen.
3. Gelet op de tussenuitspraak is het bestreden besluit wat betreft de woning op het perceel [locatie] genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat dit besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Nadere motivering
4. Bij brief van 21 juni 2016 heeft het college zijn besluit van 10 december 2014 om een hogere waarde vast te stellen van 61 dB nader gemotiveerd. De bijlagen bij deze brief bevatten de memo met betrekking tot de tussenuitspraak 201500890/1/R2 en het Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (reconstructie) Herinrichting Broekstraat-Loo Gemeente Bergeijk, beide van het onderzoeksbureau Tritium Advies en gedateerd op 8 juni 2016. Voorts bevatten de bijlagen bij de brief uitsneden van de verkeersmodellen 2006 en 2010.
De memo vermeldt dat de verkeersintensiteit waarvan werd uitgegaan in het besluit van 4 april 2011, was gebaseerd op een verkeerd wegvak, namelijk een weggedeelte op een afstand van ongeveer 800 m ten zuiden van het perceel [locatie]. Daarnaast staat in de memo dat in dit besluit met betrekking tot de verkeersintensiteit ten onrechte is uitgegaan van het verkeersmodel 2006. Dit leidde volgens de memo van Tritium Advies tot de onjuiste conclusie dat ter hoogte van [locatie] slechts sprake zou zijn van 8.142 motorvoertuigen per etmaal in het maatgevende jaar 2021. In de Oplegnotitie, die ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit, is volgens de memo van Tritium Advies uitgegaan van het juiste wegvak en van het juiste verkeersmodel. In de Oplegnotitie wordt op basis van het verkeersmodel 2010 uitgegaan van een verkeersintensiteit van 10.952 motorvoertuigen per etmaal in het maatgevende jaar 2021.
In het akoestisch onderzoek van Tritium Advies is de geluidsbelasting berekend op de woning van [appellant] met als uitgangspunt de inrichting van de wegenstructuur in 2011. Daarnaast heeft Tritium Advies berekend hoeveel de geluidsbelasting op de woning is toegenomen sinds de herinrichting van de weg in 2014. Volgens Tritium Advies is de geluidsbelasting sinds de herinrichting weliswaar enigszins toegenomen, maar niet als gevolg van de herinrichting, maar als gevolg van de autonome groei van het autoverkeer. Volgens het college is deze toename te verwaarlozen.
Zienswijze
5. [appellant] betwist in zijn zienswijze de conclusie dat in de Oplegnotitie terecht is uitgegaan van het verkeersmodel 2010. Hij stelt dat dit verkeersmodel eind 2012/begin 2013 is geactualiseerd en zodoende nog niet bekend was ten tijde van het oorspronkelijke besluit van 4 april 2011. Het college had daarom in het besluit van 10 december 2014 uit dienen te gaan van het verkeersmodel 2006. Dit betekent volgens [appellant] dat bij het opstellen van de Oplegnotitie is uitgegaan van een onjuiste verkeersintensiteit.
5.1. Uit de memo van Tritium advies volgt dat bij het gebruik van het verkeersmodel 2006 de verkeersintensiteit op het Loo in het maatgevende jaar 2021 12.484 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Bij het gebruik van het verkeersmodel 2010 bedraagt deze verkeersintensiteit 10.952 motorvoertuigen per etmaal. De Afdeling overweegt dat het gebruik van het verkeersmodel 2010 voor het akoestisch onderzoek niet leidt tot een andere uitkomst dan het gebruik van het verkeersmodel 2006. [appellant] en het college zijn het er inmiddels over eens dat zowel het gebruik van het verkeersmodel 2006 als het verkeersmodel 2010 in het akoestisch onderzoek leidt tot een geluidsbelasting van 61 dB op de gevel van de woning op het perceel [locatie]. Dit komt overeen met de geluidsbelasting vanwege de weg die het college in zijn besluit van 10 december 2014 als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting heeft vastgesteld. Het betoog faalt.
6. [appellant] betwist het standpunt van het college in zijn nadere motivering, dat inhoudt dat de herinrichting van de weg het Loo en de Broekstraat, die eind 2014 ter hoogte van zijn woning heeft plaatsgevonden, geen reconstructie is als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh).
6.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat met het bestreden besluit uitsluitend wordt beoogd de gevolgen van de fouten in de berekening waarop het besluit van 4 april 2011 is gebaseerd, te herstellen. Dat besluit voorziet niet in een verhoging van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting naar aanleiding van een eventuele reconstructie van de weg als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. De Afdeling heeft ook uitdrukkelijk aangegeven dat de vraag of de herinrichting van het Loo en de Broekstraat in 2014 als een reconstructie in deze zin moet worden aangemerkt, niet aan de orde is. De Afdeling kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
7. De Afdeling ziet gelet op de nadere motivering aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 10 december 2014, voor zover het betreft de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de woning op het perceel [locatie];
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.778,20 (zegge: zeventienhonderdachtenzeventig euro en twintig cent), waarvan € 1.732,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Kooijman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
177-656.