ECLI:NL:RBMNE:2020:5830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
UTR 19/4501-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over handhaving van verhuur aan arbeidsmigranten in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 7 december 2020, staat de vraag centraal of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen bevoegd is om handhavend op te treden tegen de verhuur van woningen aan arbeidsmigranten. Eisers, bewoners van woningen nabij de verhuurde panden, hebben overlast ervaren door de verhuur aan arbeidsmigranten en hebben daarom verzocht om handhaving. Het college heeft echter het verzoek afgewezen, stellende dat er geen overtreding van de planregels zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van het college niet juist is, omdat de verhuur aan arbeidsmigranten niet voldoet aan de definitie van 'woning' zoals opgenomen in de Beheersverordening. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake is van een overtreding van de Beheersverordening en dat het college zijn bevoegdheid tot handhavend optreden opnieuw moet vaststellen. De rechtbank geeft het college acht weken de tijd om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte interpretatie van bestemmingsplannen en de rechten van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4501-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. R. Oosterhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: W. Goddijn).

Inleiding

1. Eisers wonen aan de [adres 1] in [woonplaats] . De woning van eisers ligt nabij de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] in [woonplaats] . Sinds december 2018 en begin januari 2019 worden deze woningen verhuurd aan arbeidsmigranten. Door deze verhuur ervaren eisers overlast, bijvoorbeeld door intensivering van het gebruik van de buitenruimte en een toename van de parkeerdruk. Eisers hebben over deze situatie diverse klachten ingediend bij verweerder. Dit heeft voor eisers niet tot een oplossing geleid. Op 5 mei 2019 hebben eisers daarom bij verweerder een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de verhuur van de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] aan arbeidsmigranten.
2. Op 6 mei 2019 heeft verweerder aan eisers het voornemen kenbaar gemaakt om het verzoek om handhaving af te wijzen. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om tegen dit voornemen zienswijzen in te dienen. Van deze gelegenheid hebben eisers geen gebruik gemaakt. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 28 mei 2019 (het primaire besluit) afwijzend gereageerd op het verzoek om handhaving van eisers. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Met de beslissing op bezwaar van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben hier vervolgens beroep tegen ingesteld.

Procedure bij de rechtbank

4. De behandeling van deze zaak stond gepland op 30 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus en de daaruit volgende sluiting van de gerechten in de periode van 17 maart 2020 tot 11 mei 2020 is de behandeling van deze zaak niet doorgegaan.
5. De rechtbank heeft eisers met de brief van 23 april 2020 gevraagd om toestemming voor het sluiten van het onderzoek zonder zitting. Eisers hebben deze toestemming geweigerd en hebben verzocht om hun standpunt nogmaals schriftelijk te mogen toelichten. Met de brief van 6 mei 2020 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft binnen de gestelde termijn van verweerder echter geen reactie ontvangen. Vervolgens zijn eisers in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk toe te lichten (repliek). Dit hebben eisers gedaan met hun brief van 24 juli 2020. Vervolgens is verweerder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de repliek van eisers (dupliek). Verweerder heeft zijn standpunt nader toegelicht met de brief van 25 augustus 2020.
6. Vervolgens heeft de rechtbank partijen nogmaals gevraagd om toestemming voor het sluiten van het onderzoek zonder zitting. Eisers hebben niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Verweerder heeft in zijn brief van 25 augustus 2020 al laten weten dat hij akkoord is met het sluiten van het onderzoek zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 16 september 2020 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder bevoegd is om handhavend op te treden tegen de verhuur van de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] in [woonplaats] (de woningen) aan arbeidsmigranten. Daarbij gaat het vooral om de vraag of de planregels voorschrijven dat de woningen uitsluitend mogen worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden. Tussen partijen is niet in geschil dat de kamers in de woningen worden verhuurd aan arbeidsmigranten en dat daarmee niet wordt voorzien in de huisvesting van één huishouden.
Is er sprake van een overtreding?
8. De woningen hebben volgens de Beheersverordening ‘Kom [woonplaats] ’ en de van toepassing verklaarde planregels uit het bestemmingsplan ‘Kom [woonplaats] ’ de bestemming ‘gemengde doeleinden’. Uit artikel 13 van de planregels volgt welk gebruik op de als gemengde doeleinden bestemde gronden is toegestaan. Artikel 13 uit de planregels is als volgt omschreven:

1. De op de plankaart voor Gemengde doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor: dienstverlening, bedrijven, winkels, horeca en wonen. Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
a. kantoren met baliefunctie;
b. bedrijven;
c. maatschappelijke dienstverlening;
d. horeca 1-, horeca 2- en horeca 3-bedrijven;
e. kantoren;
f. winkels;
g. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, exclusief de verkoop van tot vloeistof verdichte gassen;
h. woningen;
i. bijgebouwen;
j. tuinen en erven;
k. parkeerplaatsen;
l. ontsluitingsverhardingen;
m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de definitiebepaling van de planregels geen definitie van het begrip ‘wonen’ is opgenomen, maar uitsluitend van het begrip ‘woning’. Een woning wordt in artikel 1.55 van de planregels gedefinieerd als ‘een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.’.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat er geen sprake is van een overtreding van de planregels. Verweerder wijst er op dat ‘wonen’ niet in de planregels is gedefinieerd zodat voor de uitleg van het begrip ‘wonen’ aansluiting moet worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Ter onderbouwing heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 maart 2010. Wanneer aansluiting wordt gezocht bij het algemeen spraakgebruik dan moeten onder ‘wonen’ diverse uiteenlopende vormen van huisvesting worden begrepen. Daaronder valt ook de verhuur aan en het gebruik door arbeidsmigranten zodat er geen sprake is van strijd met de Beheersverordening. Verweerder ziet daarom geen grondslag om handhavend op te treden tegen de bewoning van de woningen door arbeidsmigranten.
10. Eisers voeren aan dat verweerder hiermee een verkeerde uitleg geeft van de regels uit de Beheersverordening. Volgens eisers worden de in de doeleindenomschrijving gegeven vormen van gebruik beperkt door de opsomming onder a tot en met m van artikel 13. Dit betekent dat het begrip ‘wonen’ in de opsomming van de toegelaten functies wordt beperkt tot ‘woningen’. Voor de invulling van het toegestane gebruik kan dan wel aansluiting gezocht worden bij de definitieomschrijving van ‘woning’ in de Beheersverordening. Het gebruik van de woningen door arbeidsmigranten is daarmee volgens eisers niet toegestaan. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de ABRvS verschilt volgens eisers van de situatie hier aan de orde, zodat deze uitspraak niet als onderbouwing van het standpunt van verweerder kan gelden.
11. De rechtbank kan de door verweerder voorgestane uitleg van de Beheersverordening niet volgen. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat voor de uitleg van het begrip ‘wonen’ aansluiting kan worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik indien het begrip ‘wonen’ niet in de planregels is gedefinieerd. Daarnaast hoeft geen aansluiting te worden gezocht bij het begrip ‘woning’ dat wel in de planregels is gedefinieerd, omdat er in de planregels geen relatie is gelegd tussen ‘wonen’ en de definitieomschrijving van ‘woning’. [1] Het voorgaande volgt ook uit de door verweerder aangehaalde uitspraak. Anders dan in de hiervoor aangehaalde uitspraken is er in de hier van toepassing zijnde Beheersverordening naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van het ontbreken van een relatie tussen het begrip ‘wonen’ en de definitieomschrijving van het begrip ‘woning’. Eisers hebben terecht gesteld dat met de opsomming onder a tot en met m van artikel 13 een invulling wordt gegeven aan het onder ‘gemengde doeleinden’ toegestane gebruik voor dienstverlening, bedrijven, winkels, horeca en wonen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het gebruik van gronden als ‘horeca’ door de opsomming in artikel 13 wordt beperkt door gebruik voor bedrijven in de categorie ‘horeca 1, 2 en 3’. De categorie ‘horeca 4’ die ook als bestemming in de planregels is opgenomen, is daarmee uitgezonderd als gebruik van gronden met gemengde doeleinden. Als deze uitleg van de planregels wordt gevolgd betekent dit dat het gebruik van gronden voor ‘wonen’ wordt beperkt door het gebruik als ‘woning’. Naar het oordeel van de rechtbank wordt deze uitleg van de planregels ondersteund door de voorafgaand aan de opsomming in artikel 13 opgenomen zinsnede ‘Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:’. Deze toevoeging impliceert dat met de opsomming een nadere invulling wordt gegeven aan het toegestane gebruik. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, anders dan in de aangehaalde uitspraken van de ABRvS, in dit geval in de planregels wel sprake is van een relatie tussen het begrip ‘wonen’ en het begrip ‘woning’. Voor de invulling van het begrip ‘wonen’ is daarmee door verweerder ten onrechte aansluiting gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Dit betekent dat de beroepsgrond van eisers slaagt. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de kamers in de woningen worden verhuurd aan arbeidsmigranten en dat daarmee niet wordt voorzien in de huisvesting van één huishouden, is wel sprake van een overtreding van de Beheersverordening. Verweerder heeft zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij geen wettelijke grondslag heeft om handhavend op te treden tegen het gebruik van de woningen voor kamergewijze verhuur door arbeidsmigranten.
Gelegenheid tot herstel
12. Uit het voorgaande volgt dat er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit van verweerder. Het bestreden besluit ontbeert een deugdelijke motivering en is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het gebrek kan in beginsel door verweerder worden hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de naar aanleiding van het beroep geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder kan het geconstateerde gebrek herstellen door zijn bevoegdheid tot handhavend optreden opnieuw vast te stellen met inachtneming van het bepaalde in deze tussenuitspraak over overtreding van de Beheersverordening. De verdere afdoening van het handhavingsverzoek vereist dat verweerder vervolgens beoordeelt of hij ook van die bevoegdheid gebruik moet maken. Dat vergt een bestuurlijke afweging door verweerder, voordat de rechtbank daarover een oordeel kan geven. Verweerder krijgt daarom van de rechtbank de gelegenheid om een nieuw besluit te nemen waarin deze afweging wordt gemaakt, ter aanvulling op of ter (gedeeltelijke) vervanging van het bestreden besluit. Afhankelijk van de uitkomst daarvan kan verweerder de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand laten, of moet hij alsnog tot handhaving overgaan. Op deze wijze kan het college het door de rechtbank geconstateerde gebrek herstellen.
13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door verweerder. Na ontvangst van de reacties van partijen of na het ongebruikt verstrijken van de termijnen zal de rechtbank partijen opnieuw vragen om toestemming voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen drie weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
(
de rechter is verhinderd
deze tussenuitspraak te
ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:192 en de uitspraak van de ABRvS van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1882.