Overwegingen
5. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte tweemaal leges heeft geheven, omdat er sprake is van hetzelfde belastbare feit. Volgens eisers is het bouwplan in overleg met het college op twee ondergeschikte onderdelen aangepast. Deze wijzigingen maken, mede in het licht van de schikkingsonderhandelingen die gevoerd zijn tijdens en na de zitting bij de rechtbank, onderdeel uit van het oorspronkelijke bouwplan. Dat eisers dit herziene bouwplan hebben ingediend middels een nieuwe aanvraag kan hen niet worden verweten, omdat zij gedwongen werden om dit in te dienen middels het aanvraagsysteem.
6. Volgens eisers heeft verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat niet opnieuw legeskosten gerekend zouden worden. Daarnaast heeft volgens eisers verweerder door het opnieuw opleggen van leges misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. De hoogte van de tweede legesfactuur zou namelijk niet in verhouding staan tot de werkzaamheden die het college heeft moeten verrichten, omdat zij voor het overgrote deel al bekend was met de inhoud van de vergunningaanvraag.
7. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verweerder toch opnieuw leges in rekening mocht brengen, dan vinden eisers dat verweerder een korting toe had moeten passen op de tweede legesfactuur. Volgens eisers is het bouwplan slechts op ondergeschikte onderdelen aangepast en had verweerder dus kunnen volstaan met het in rekening brengen van de activiteiten die betrekking hebben op deze wijzigingen. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2014.
8. Voorts zijn eisers van mening dat het bedrag van de tweede legesfactuur niet klopt. Verweerder had bovendien alleen de bouwkosten mee mogen tellen die zien op vergunningplichtige activiteiten, niet op de activiteiten die betrekking hebben op regulier onderhoud of restauratie. Voorts zijn de bouwkosten waarmee verweerder gerekend heeft te hoog, omdat eisers de verbouwing zelf uitvoeren en geen gebruikmaken van een architect of aannemer.
9. Volgens verweerder is de tweede legesaanslag terecht opgelegd, omdat er sprake is van een nieuwe aanvraag. Er is sprake van een nieuw belastbaar feit.
10. Volgens verweerder klopt het dat eisers en het college tijdens en na deze zitting overleg hebben gevoerd. Dit zou echter alleen betrekking hebben gehad op de vergunning, niet op de daarbij behorende leges. Er is dan ook geen toezegging gedaan op basis waarvan eisers erop mochten vertrouwen dat er niet nogmaals leges zouden worden geheven. Van misbruik van bevoegdheid is volgens verweerder eveneens geen sprake.
11. Wat betreft het toepassen van een korting merkt verweerder op dat er in de legesverordening van de gemeente geen aanknopingspunten staan om in dit geval een korting toe te passen.
12. Volgens verweerder moet wat betreft de berekening van de bouwkosten het gehele bouwplan meegenomen worden. Voor de vaststelling van de bouwkosten moet volgens verweerder gerekend worden met het feit dat bijna het gehele pand nagenoeg vanaf de fundering wordt opgebouwd en dat het geheel vergunningplichtig is voor de activiteit ‘bouwen’.
Het oordeel van de rechtbank
13. Op basis van artikel 229, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet is verweerder bevoegd om leges te heffen voor de door de gemeente verstrekte diensten. Op basis van artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet heeft de gemeenteraad de tarieven voor 2019 vastgesteld in de Verordening op de heffing en invordering van leges 2019, waarbij in dit geval specifiek onderdeel 2.3 van de tarieventabel van toepassing is. De daarin genoemde percentages en bedragen zien op het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. De rechtbank volgt verweerder dat de aanvraag waarvoor de tweede legesaanslag is opgelegd als zelfstandige aanvraag moet worden aangemerkt. Die aanvraag is dan ook een belastbaar feit, waarvoor niet al eerder een aanslag is opgelegd. Verweerder heeft dus leges mogen heffen voor het behandelen van de aanvraag van 9 juli 2019. Dat eisers vinden dat een nieuwe aanvraag niet nodig was geweest, hadden zij in kunnen brengen in de beroepsprocedure die betrekking had op de weigering van de eerste omgevingsvergunning. In die procedure had aan de orde kunnen komen of er wel of geen sprake is van ondergeschikte wijzigingen in het herziene bouwplan en daarmee of een nieuwe aanvraag noodzakelijk was of niet. De rechtbank kan als belastingrechter nu alleen vaststellen dat sprake is van een nieuwe aanvraag en daarmee van een belastbaar feit.
14. De rechtbank oordeelt verder dat niet uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er toezeggingen zijn gedaan waaruit zou blijken dat er vertrouwen is gewekt dat geen nieuwe leges zouden worden geheven. Uit niets blijkt dat tijdens de schikkingsonderhandelingen de leges zijn besproken. Op de zitting in deze zaak is door eisers bevestigd dat de leges destijds niet als zodanig zijn besproken. Bovendien zijn die besprekingen gevoerd met de gemachtigde van het college en niet met de heffingsambtenaar, zodat aan eventuele toezeggingen over leges niet zonder meer gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend.
15. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid tot het heffen van leges heeft misbruikt. Eisers stellen dat verweerder uit zou zijn op het op gemakkelijke wijze vergaren van extra inkomsten, maar dat is op geen enkele wijze onderbouwd. Eisers miskennen daarmee bovendien verweerders taak om de legesverordening toe te passen.
16. Volgens artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet mogen de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten. Daarbij moet gekeken worden naar de baten en lasten als geheel. Volgens vaste jurisprudentie is geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds.Dat maakt dat niet naar het individuele geval kan worden gekeken om te bepalen of de hoogte van de leges in verhouding staan tot de daarop van toepassing zijnde werkzaamheden. Of de gemeente ‘heeft verdiend’ aan het behandelen van deze aanvraag is dus niet relevant.
17. Wat betreft een korting op de tweede legesfactuur stelt de rechtbank vast dat de legesverordening geen mogelijkheden biedt om een dergelijke korting toe te passen. De door eisers aangevoerde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden maakt dit niet anders, omdat uit deze uitspraak niet volgt dat in dit geval een korting moet worden toegepast.
16. De rechtbank volgt verweerder dat het bedrag van de tweede legesfactuur klopt. Er moet gekeken worden naar het gehele bouwplan en niet alleen naar de wijzigingen. Uit vaste jurisprudentie blijkt bovendien dat verweerder terecht heeft gekeken naar de gehele aanvraag en niet alleen de vergunningplichtige onderdelen.Op de zitting hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat verweerder bij de berekening van de bouwkosten uit is gegaan van een onjuist aantal kubieke meters. Op basis van de informatie in het dossier, met name de toelichting in het verweerschrift, en door de toelichting van verweerder tijdens de zitting, is de rechtbank daarom van oordeel dat de door verweerder gehanteerde afmetingen en bedragen kloppen. Dat eisers de verbouwing zelf uitvoeren, maakt voor de hoogte van de leges geen verschil.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.