ECLI:NL:GHARL:2014:6002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
14/00255
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwleges en de tweede aanvraag voor een bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 maart 2014, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de legesnota van de heffingsambtenaar ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een legesnota opgelegd van € 1.126,38 voor de behandeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 844,78. Belanghebbende stelde dat de tweede legesnota onterecht was vastgesteld, omdat de gemeente Losser de vergunning voor de tweede aanvraag had verleend na een eerdere weigering. De rechtbank oordeelde dat de tweede aanvraag in behandeling was genomen en dat de leges terecht waren geheven.

Tijdens de zitting op 16 juli 2014 in Arnhem was alleen de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de leges had vastgesteld, omdat de tweede aanvraag was ingediend en in behandeling was genomen. Belanghebbende had in een brief aangegeven dat de tweede vergunning ingetrokken kon worden, maar het Hof oordeelde dat deze brief niet als een rechtsgeldige intrekking kon worden beschouwd, omdat de behandeling van de aanvraag al had plaatsgevonden. Het Hof concludeerde dat de leges verschuldigd waren op basis van de Legesverordening en de Tarieventabel.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 14/00255
uitspraakdatum:
29 juli 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 maart 2014, nummer AWB 13/501, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een nota bouwleges met dagtekening 15 mei 2011 verzonden ten bedrage van € 1.126,38 ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot verkrijging van een bouwvergunning.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota verminderd tot € 844,78.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 maart 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A] namens de heffingsambtenaar. Van de zijde van belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niemand verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft een aanvraag (hierna: de eerste aanvraag) ingediend voor het verkrijgen een bouwvergunning voor een schuur op het adres [a-straat] 22a in [Z] en heeft hiervoor een nota leges opgelegd gekregen (hierna: de eerste legesnota).
2.2
De gemeente Losser heeft de vergunning geweigerd.
2.3
Op 18 januari 2011 heeft belanghebbende wederom een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een schuur op het adres [a-straat] 22a in [Z] (hierna: de tweede aanvraag). De gemeente Losser heeft de vergunning verleend.
2.4
Op 15 mei 2011 is de legesnota vanwege de tweede aanvraag vastgesteld (hierna: de tweede legesnota).
2.5
Op 23 mei 2011 heeft belanghebbende bezwaar tegen de tweede legesnota ingediend, welke door de heffingsambtenaar op 24 mei 2011 is ontvangen.
2.6
De rechtbank Almelo, afdeling bestuursrecht, heeft op 15 juni 2011 in een tegen de onder 2.2 genoemde beslissing ingestelde beroepsprocedure beslist dat de gemeente de vergunning niet had mogen weigeren en dat deze vergunning vanwege het laten verlopen van de beslistermijn van rechtswege is verleend. De rechtbank heeft de onder 2.2 genoemde beslissing herroepen en zijn uitspraak daarvoor in de plaats gesteld.
2.7
Op 11 maart 2013 schrijft de gemachtigde in een brief gericht aan de heffingsambtenaar:
“Deze tweede vergunning dient geheel voor rekening en risico van het College te blijven. Ook de aanvraag. De “tweede” aanvraag c.q. vergunning kan –het College kan dat zelf nagaan (op basis daarvan kan toch niet meer worden gebouwd)- wat [X] betreft ingetrokken worden; de aanvraag is nodeloos gedaan, de vergunning is nodeloos verleend.”
2.8
De heffingsambtenaar heeft de onder 2.7 weergegeven brief aangemerkt als een intrekking van de tweede vergunning en heeft gelet op artikel 2.6 van de Tarieventabel leges 2011 (hierna: de Tarieventabel), behorende bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2011 van de gemeente Losser (hierna: de Verordening) in de uitspraak op bezwaar van 30 mei 2013 de tweede legesnota met 25% verminderd.
2.9
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de tweede aanvraag in behandeling is genomen en dat de tweede legesnota daarom terecht is vastgesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de tweede legesnota terecht is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar en tot vernietiging van de tweede legesnota.
3.3
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de Tarieventabel.
4.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende Tarieventabel.
4.3
In hoofdstuk 3 van de Tarieventabel wordt het tarief voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op bouwactiviteiten bepaald. De hoofdstukken 5 en 6 van de Tarieventabel regelen in welke gevallen recht bestaat op teruggaaf van leges, waaronder de situatie waarin een bouwvergunning op aanvraag van de vergunninghouder wordt ingetrokken.
4.4
Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de op 18 januari 2011 ingediende tweede aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning in behandeling is genomen, volgt daaruit dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en dat op grond van de Verordening en de Tarieventabel leges verschuldigd zijn geworden. Van een, zoals belanghebbende heeft gesteld, op hem uitgeoefende ongeoorloofde druk een tweede aanvraag in te dienen is het Hof niet gebleken. Belanghebbende heeft bewust ervoor gekozen een tweede aanvraag in te dienen in plaats van de uitkomst van de procedure tegen de weigering van de gemeente hem een bouwvergunning - naar aanleiding van de eerste aanvraag - te verlenen, af te wachten. De heffingsambtenaar was bovendien niet - zoals belanghebbende heeft gesteld en de heffingsambtenaar heeft bestreden - gehouden bij het in behandeling nemen van de tweede aanvraag aan belanghebbende te vragen of hij de eerste vergunning wenste in te trekken.
4.5
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de brief van 11 maart 2013 (zie 2.7) niet als een (verzoek tot) intrekking van de tweede vergunning mocht worden opgevat. Het Hof volgt belanghebbende gelet op de gebruikte bewoordingen in de brief niet in die stelling, nog daargelaten dat onduidelijk is wat het - voor belanghebbende - positieve gevolg zou kunnen zijn voor de onderhavige procedure als ervan wordt uitgegaan dat de vergunning niet zou zijn ingetrokken. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gelet op hoofdstuk 6 van de Tarieventabel en in het bijzonder artikel 2.6, terecht tot een teruggaaf van 25% van het bedrag van de legesnota beslist. Belanghebbende heeft niet onderbouwd op grond van welke rechtsregel hij recht heeft op een volledige vermindering van de leges.
4.6
Voorzover belanghebbende heeft bedoeld in zijn brief van 11 maart 2013 de tweede aanvraag in te trekken, oordeelt het Hof dat dit niet rechtsgeldig kan worden gedaan, gelet op het feit dat de behandeling van de tweede aanvraag op dat moment reeds heeft plaatsgevonden en het belastbare feit zich derhalve reeds heeft voorgedaan.
4.7
Het Hof merkt op dat de eerste legesnota in het onderhavige hoger beroep geen onderwerp van geschil is, zodat belanghebbendes grieven dienaangaande onbehandeld zullen blijven. Ten overvloede merkt het Hof op dat de eerste legesnota reeds onherroepelijk vaststaat, nu de Hoge Raad het daartegen ingestelde beroep in cassatie op 1 maart 2013, nummer 12/03745, ECLI:NL:HR:2013:BZ2747 met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft afgedaan.
4.8
Hetgeen eiser ten aanzien van de bouwvergunning overigens heeft aangevoerd, kan aan het voorgaande niet afdoen nu dit een andere bestuursrechtelijke procedure betreft.
4.9
Gelet op het vorenoverwogene heeft de heffingsambtenaar voor het in behandeling nemen van de tweede aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning terecht de onderhavige tweede legesnota vastgesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Betreffende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarbehandeling oordeelt het Hof dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt die tot de zijne.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J.A. Monsma, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(J.H. Riethorst) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 29 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.